Binnen Huize Sint Joseph in Heel was
in de periode dat tientallen jongens onder verdachte omstandigheden
stierven, sprake van een verziekte cultuur.
De leiding van het gesticht in Heel kampte
begin jaren vijftig van de vorige eeuw met grote problemen. Binnen de
muren van de instelling was sprake van seksueel misbruik van de
kinderen, agressie en gedwongen nachtarbeid. Er was een machtsstrijd
gaande tussen de verschillende broeders. Dat blijkt uit onderzoek van
deze krant naar de omstandigheden waaronder tientallen jongens in Heel
overleden.
De problemen escaleerden tussen 1950 en
1954. Dat is precies de periode dat tientallen jongens in Huize Sint
Joseph stierven. Een groot deel van hen verbleef op de verpleegafdeling
van broeder Andreas, die nu verantwoordelijk wordt gehouden voor de
sterfgevallen. Deze ‘broeder des doods’ claimde in zijn later geschreven
biografie dat hij als onervaren verpleger in Heel volledig aan zijn lot
werd overgelaten. Justitie heeft nadrukkelijk naar de rol van de
verantwoordelijken in die tijd bij Sint Joseph gekeken, bevestigen
bronnen.
Centrale rol in de machtsstrijd van toen
speelde broeder Johannes. Hij werd eind jaren vijftig veroordeeld voor
seksueel misbruik van jongens in zowel Sint Joseph in Heel als Huize
Meerssenhoven in Maastricht.
Johannes kreeg al in 1950 een officiële waarschuwing van de bisschop vanwege zijn ‘gezagsondermijnende gedrag’. Toch kreeg hij van 1951 tot 1955 de leiding over Sint Joseph.
In 1954 trok een aantal lekenbroeders bij de Arbeidsinspectie aan de bel over mishandelingen en slechte werkomstandigheden in Heel. Omdat met die klachten niet of nauwelijks iets werd gedaan door de congregatieleiding en het bisdom, stond de Arbeidsinspectie in 1959 opnieuw op de stoep. Toen werd ook voor het eerst gewag gemaakt van ‘de dood van 34 jeugdige verpleegden in één jaar tijd’.
De zaak verdween al snel in de doofpot.
Eén broeder die in Heel eigenhandig een einde maakt aan het leven van twintig verstandelijk gehandicapte jongens. En die daar ook nog mee wegkomt, terwijl zelfs een rechter is ingelicht. Is het realistisch? Terug in de tijd, aan de hand van betrokkenen.
door Paul Bots
Het dorp Heel in de jaren vijftig. Twee straten, veel meer is het niet.
En dan natuurlijk twee enorme instellingen. Instituten waar zwakzinnigen worden opgevangen, maar ook wezen, uit huis geplaatsten en andere kinderen met wie de maatschappij van die tijd geen raad weet.
En het is er druk. Heel druk. Ondanks het feit dat eind jaren veertig al twee grote barakken uit Zweden zijn gekocht. Het linkerdeel - het Rochuspaviljoen - is voor de tbc-patiënten, het rechterdeel - het Gerarduspaviljoen - biedt onderdak aan 'diepgestoorde bed-patiënten' en mensen die nog enigszins mobiel zijn. Op 9 maart 1953 bereikt zwakzinnigeninstelling Sint Joseph de hoogste bezetting in de geschiedenis: 447 bewoners. "Het huis was overvol. Op de slaapzalen stonden de bedden rij aan rij", meldt het jubileumboek Elk zijn tijd dat is uitgegeven bij het tachtigjarig bestaan van het instituut in 1989.
En dan natuurlijk twee enorme instellingen. Instituten waar zwakzinnigen worden opgevangen, maar ook wezen, uit huis geplaatsten en andere kinderen met wie de maatschappij van die tijd geen raad weet.
En het is er druk. Heel druk. Ondanks het feit dat eind jaren veertig al twee grote barakken uit Zweden zijn gekocht. Het linkerdeel - het Rochuspaviljoen - is voor de tbc-patiënten, het rechterdeel - het Gerarduspaviljoen - biedt onderdak aan 'diepgestoorde bed-patiënten' en mensen die nog enigszins mobiel zijn. Op 9 maart 1953 bereikt zwakzinnigeninstelling Sint Joseph de hoogste bezetting in de geschiedenis: 447 bewoners. "Het huis was overvol. Op de slaapzalen stonden de bedden rij aan rij", meldt het jubileumboek Elk zijn tijd dat is uitgegeven bij het tachtigjarig bestaan van het instituut in 1989.
Hulpverlening is in de jaren vijftig nog vooral in handen van broeders die wel goede bedoelingen hebben, maar geen opleiding. Ze worden in het diepe gegooid. Het zijn deze broeders die vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, tussen de vaak zwaar gehandicapte - en daardoor soms ook onhandelbare - patiënten wonen, werken en slapen. Een verstikkende situatie, blijkt uit de verhalen.
Een oud-medewerker: "Ik kon 's avonds
gewoon naar huis. Terug naar een normale situatie. Maar die broeders
zaten daar constant. Let wel: het initiatief voor zo'n instituut was
heel goed. Het ving kinderen op met wie niemand raad wist. Maar doordat
de broeders er de hele dag tussen zaten, kreeg je excessen. Zeker als je
al wat labiel was. En laat ik eerlijk zijn; er zaten genoeg broeders
bij die in de gewone maatschappij niet zouden overleven."
De oplossing wordt gezocht in tucht en orde. De discipline wordt met harde hand gehandhaafd.
Oud-bewoners vertellen hoe broeders het touw dat ze om hun middel hebben, gebruiken om klappen uit te delen. Hoe de kelder wordt gebruikt om 'stoute' kinderen op te sluiten. Hoe een hele zaal vol kinderen lange tijd op de knieën moet zitten als één van hen niet geluisterd heeft. Hoe een kind in een rolstoel door een grote familieschommel vol in de buik wordt geraakt, maar toch naar school wordt gestuurd. "Tot hij bloed ging overgeven. We hebben hem nooit meer teruggezien."
Medicijnen zijn er amper. Een derde van de patiënten heeft last van epileptische aanvallen. De behandeling daarvan heeft geen prioriteit. Er is amper kennis over. Als een patiënt een aanval krijgt, slaat paniek toe. Wordt geprobeerd de patiënt hardhandig in toom te krijgen.
De enige dokter is de huisarts van Heel, Emile Verstraelen. Een goede man, zeggen mensen die met hem werkten. Het is deze huisarts die in de jaren 1952-1954 een hele reeks overlijdensaktes tekent die nu onderwerp van justitieel onderzoek zijn. Maar liefst 34 minderjarige
jongens overlijden in die periode. Zeker twintig daarvan zijn omgebracht door één broeder, stelt oud-hoofdverpleegkundige Nico van Hout die op de Gerardusafdeling werkte. Hij wordt in 1969 door broeder Augustinus in vertrouwen genomen over de handelwijze van diens voorganger. Die zou twintig jongens hebben gedood.
Van Hout klopt bij huisarts Verstraelen aan die danig met de zaak in zijn maag zit. Hij weet ervan, want hij moest de overlijdensaktes invullen en kon daarbij moeilijk iedere keer 'hartfalen' aankruisen. Dat zou opvallen. En dus is tot op de dag van vandaag in de officiële CBS-cijfers van Heel wel een sterftepiek te zien, maar is er geen enkel geval van 'onnatuurlijke dood' terug te vinden.
De houding van de huisarts is wellicht niet goed te praten, maar is wel te begrijpen aan de hand van een ander verhaal waarin hij een rol speelt. Verstraelen is later officieel 'geneesheer-directeur' bij Sint Joseph en bemoeit zich met de slechte werkomstandigheden op het terrein. Hij krijgt meteen een
reprimande van de broeders. Nog een keer 'lekken', en hij staat op straat. Het toont volgens historicia Annemieke Klijn de verhoudingen aan binnen de instelling. De arts heeft niets te zeggen.
Zo gaat het overal in de instelling, vertelt een oud-medewerker. Als je carrière wil maken, moet je de broeders te vriend houden en vooral je mond houden over alles wat je om je heen ziet. Zeker voor de medewerkers met gezin en hypotheek is dit genoeg reden om te zwijgen.
Van Hout zegt ook bij Gerard Eijsink, directeur in de jaren zestig, te hebben aangeklopt. Eijsink erkende eerder in deze krant dat bij hem het kwartje pas viel toen hij enkele weken geleden las over het onderzoek van justitie. Hij zou in de jaren tachtig toenmalig dokter Spaans op bezoek hebben gekregen met een verhaal over de sterftepiek. "Maar ik kon daar toen niets mee." Eijsink ontkende deze week voor de tv-camera's dat hij ooit was ingelicht.
Ook toenmalig voorzitter van de raad van toezicht, Gerard Wind, zou op de hoogte zijn geweest van wat Van Hout 'het ware verhaal achter Sint Joseph' noemt. Saillant: Wind was op dat moment tevens president van de Roermondse rechtbank. Een van de oud-bewoners verbaast het helemaal niets dat zelfs een rechter niks met de kwestie deed. "Justitie moet in het onderzoek eens goed naar zichzelf kijken", stelt hij. De man zat in de jaren zestig in het internaat van Sint Joseph en liep op een gegeven moment weg. "Na twee weken werd ik door de politie opgepakt. Ik vertelde ze over de misstanden, maar ze geloofden me niet. Ik moest voor de kinderrechter komen. Daar heb ik ook mijn hele verhaal verteld. Die rechter lachte me uit, en stuurde me terug."
Was nou alles kommer en kwel in de instelling? Nee, benadrukken alle betrokkenen. Er liepen vooral ook heel veel broeders rond die het beste met de kinderen voor hadden. Die er met de beste bedoelingen al hun liefde in het bijna ondoenlijk zware werk staken. Die vooral met de kracht van hun geloof heel veel konden betekenen voor de kinderen én hun ouders. Want het hebben van een gehandicapt kind werd vaak als een schande gezien. Vaak werden ze thuis in een achterkamer opgesloten. Ze waren blij als ze in Sint Joseph aandacht kregen. Verhalen die nu naar de achtergrond verdwijnen door een verzwegen gebeurtenis uit de jaren vijftig. Verzwegen uit schaamte, uit lijfsbehoud, of om de eigen broederorde te beschermen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten