art. 48 van het stadsrecht van Haarlem
(1245 AD)
over 17-12-2012
Dit is wel heel abstract. Ik ga het wat concretiseren. Als de commissie-Deetman zegt dat zij er niets meer voor voelt om het onderzoek naar meisjes en vrouwen te doen, is de minister dan bereid om dat zelf in gang te zetten?
Ik heb net gezegd dat wij bekijken welk onderzoek wij doen. Het is niet de bedoeling onderzoek naar het verleden te doen, maar wel naar de toekomst. Er moet multidisciplinair onderzoek plaatsvinden naar vormen van geweld, het toenemende geweld in allerlei situaties. We bekijken welk onderzoek er is, hoe we dat gaan uitbreiden en welke conclusies wij daaruit kunnen trekken.
Het gaat niet om het multidisciplinair onderzoek, maar om het onderzoek naar vrouwen en meisjes, terugkijkend. Ik kan niet overzien of dat nog veel zal opleveren, maar het komt wel iedere keer terug. De minister zegt dat hij het goed zou vinden als de commissie-Deetman daarnaar nog wat aanvullend onderzoek doet, maar hij heeft de commissie niet aan een touwtje. Wat gaat er gebeuren als de commissie dat niet meer doet en het niet verder wordt opgepakt? Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister. Ik snap de spagaat waarin hij zit, omdat het primair een verantwoordelijkheid is die bij de kerk hoort. Wij hopen dat die het gaat oppakken.
Minister Opstelten:
Ik zou ook nog even naar de heer Van der Steur willen gaan, want hij heeft heel specifieke vragen via mij aan de kerk gesteld. Dat geldt trouwens voor veel vragen. Er is gesproken over erkenning, over een aanvullend onderzoek naar de positie van vrouwen en meisjes als slachtoffers, over adequate hulpverlening, klachtenbehandeling en schadeafhandeling, over de aandacht voor gepleegd geweld, over de opvolging van aanbevelingen en adviezen van de commissie-Deetman en over een jaarlijkse monitoring door de commissie. Het is allemaal zeer transparant. Bij al deze punten kan ik mij veel voorstellen. Centraal staat voor mij dat slachtoffers niet in de kou mogen blijven staan. Ik ben bereid de vragen over te brengen aan de vertegenwoordigers van de katholieke kerk. Ik heb het vertrouwen dat daarvoor gehoor bij de kerk zal zijn. Ik zeg dat niet zomaar. In de kern ga ik naar de opdrachtgevers van de commissie-Deetman. Ik zal niet nalaten ook met de commissie, met de heer Deetman zelf daarover te communiceren. Wij zitten in de eerste termijn van dit debat. Wellicht komt er een motie; de heer Van der Steur sprak daarover.
Met deze lijnen moeten wij naar de autoriteiten gaan. Als de Kamer vindt dat de commissie dit moet doen, denk ik dat zij dit gaat doen. Dat is geen zekerheid, maar het is wel mijn gevoel. Ik zal dat gesprek zo snel mogelijk na een Kameruitspraak laten plaatsvinden en de Kamer per ommegaande inlichten over de uitkomst. Dat brengt dit onderwerp met zich mee, dat brengen ook mijn verantwoordelijkheid en die van de staatssecretaris mee. Wij zullen voor die zaken gaan. Er mag voor de slachtoffers geen misverstand bestaan over wat er met die wensen gebeurt.
Minister Opstelten:
Ja, inclusief al deze punten. Ik heb goede hoop dat dit ook kansrijk is. Het is een onderwerp dat de hele samenleving raakt en dat door de hele samenleving wordt gevolgd, en terecht. Ik voel een grote verantwoordelijkheid om over te brengen wat hier leeft. Ik zal de Kamer overbrengen aan welke termijnen men denkt en aan welke werkwijze. De Kamer kan dan haar verantwoordelijkheid nemen en een oordeel geven, ook over de vraag of nader onderzoek nodig is. Daar treed ik niet in, want dat is de verantwoordelijkheid van de Kamer.
De heer Dibi (GroenLinks):
Klopt het dat de minister onderzoek naar meisjes en vrouwen en naar fysiek geweld naast seksueel geweld alleen wil als het vanuit de kerk komt?
Als het niet vanuit de kerk komt, wat doet deze minister dan?
Minister Opstelten:
Ik vind dat het bij de kerk thuishoort. Ik ga in op wat er hier in de Kamer is gezegd. Ik heb zo-even het betoog van de heer Van der Steur samengevat en de punten die hij heeft aangegeven. Ik ben bereid -- dat vind ik ook mijn taak en plicht -- om naar de opdrachtgevers van de commissie-Deetman en naar de heer Deetman zelf te gaan om te zeggen: gaat gij dit doen want de Kamer wil dat en op welke manier gaat gij dat doen? Dan rapporteer ik de Kamer daarover terug met mijn oordeel daarover.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik vroeg niet naar de platitudes die op papier zijn voorbereid. De minister heeft tot op heden zijn hele inbreng vanaf papier opgelezen. Ik vraag nu even wat de minister zelf vindt.
Stel dat wij onze rol totaal onafhankelijk maken van wat de kerk besluit; ik weet dat daar ook mensen met goede bedoelingen zitten, maar we hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Als de kerk zegt fysiek geweld niet te kunnen onderzoeken omdat dit te moeilijk is, als de kerk aangeeft geen onderzoek te willen doen naar de positie van meisjes en vrouwen omdat men denkt niets meer boven tafel te krijgen, vindt de minister dan niet dat hij die onderzoeken zelf moet doen? Daar wil ik graag een antwoord op dat niet op die papiertjes is voorbereid.
Minister Opstelten:
Wat ik hier zeg, staat allemaal niet op papier. Dit is gewoon een vrucht van dit debat en daar bent u een onderdeel van. Het heeft geen zin en het is ook niet goed voor het gezag van de Kamer als gezegd wordt "wij willen dat de commissie-Deetman dat doet" om hier nu al te gaan uitspreken wat er moet gebeuren als de commissie nee zegt. Dat heb ik in deze Kamer nog nooit meegemaakt. Dus daar zou ik ook niet naartoe willen. Als er een nieuwe positie is treft u mij hier weer aan.
Mevrouw Arib (PvdA):
Met de laatste opmerking van de minister ben ik het absoluut niet eens. Natuurlijk heeft de kerk een eigen verantwoordelijkheid. Daar verwijst de minister ook terecht naar. Natuurlijk heeft de Kamer ook een eigen verantwoordelijkheid. Die willen we ook graag dragen. Maar wat is uw verantwoordelijkheid als minister van Veiligheid en Justitie? Want dat komt in het verhaal niet terug. U verwijst naar iedereen, behalve naar uw eigen verantwoordelijkheid. En dat moet u als VVD'er toch aanspreken?
Minister Opstelten:
Zeker en u ook. Het gaat erom dat er een aantal punten vanuit de Kamer worden neergelegd die de commissie-Deetman nog gaat doen in het vervolg. Namens de regering sprekend, zeg ik toe dat ik die zaken bij de kerkelijke autoriteiten, de opdrachtgevers en de commissie-Deetman zal neerleggen. Ik heb er vertrouwen in dat men dat ook gaat doen. Daar hoort het ook in de eerste plaats thuis. U hebt ook gezegd dat u vervolgens in alle transparantie een keer per jaar in een openbare hoorzitting wilt controleren hoe het daarmee gaat. Ik denk dat u uzelf geen geweld moet aandoen. Als ik u nu zeg dat ik doe wat u wilt, dan is dat volgens mij een tegemoetkoming, in ieder geval in deze eerste termijn. Ik ga in op wat er tot nu toe is gezegd.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik heb goed geluisterd naar wat de minister heeft gezegd naar aanleiding van mijn inbreng. Ik heb mijn inbreng en die van de collega's Helder en Van Toorenburg evenals een aantal onderwerpen die door andere collega's aan de orde zijn gesteld, vervat in een motie die ik van plan was in de tweede termijn in te dienen en vervolgens ter stemming voor te leggen. Maar spoedheidshalve denk ik dat ik er verstandig aan doe om die punten die er in staan nu alvast aan de minister mee te geven. Ik zal zorgen dat de minister er kennis van kan nemen, zodat hij het gesprek dat hij zo-even aankondigde met de heer Deetman nog voor de tweede termijn kan voeren. In de tweede termijn kunnen wij dan meenemen wat het resultaat ervan is. Dan weten we ook of de commissie-Deetman bereid is om bijvoorbeeld dat aanvullende onderzoek naar vrouwen en meisjes te doen. Het is misschien staatsrechtelijk niet heel gebruikelijk maar ik denk wel dat het heel praktisch is.
De voorzitter:
Dus u gaat die punten de minister toespelen, begrijp ik.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik wil ze hier nu ook wel voorlezen, maar ik denk dat u daar niet blij van wordt. Dus mijn suggestie is dat ik zorg dat de minister die punten krijgt, met een kopie aan de collega's.
De voorzitter:
Ja, dat kan.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik vind het op deze manier een beetje een rommelige procedure worden. Volgens mij is het helder dat op een aantal punten door de heer Van der Steur en anderen een duidelijk aanvullende wens is geformuleerd. De minister heeft daarop positief gereageerd. Hij heeft gezegd dat hij de punten heeft gehoord en dat hij die naar de commissie-Deetman zal doorgeleiden. Kunnen we de minister dan niet vragen om met een reactie op die punten te komen voordat we de tweede termijn hebben? Dat betekent dus: wat is de reactie van de commissie-Deetman op de punten die de heer Van der Steur en anderen al vrij concreet in hun termijn hebben benoemd?
De voorzitter:
Helder. Dan doen we het zo.
Minister Opstelten:
Voorzitter, als het binnen uw orde past -- ik ben wat dat betreft natuurlijk afhankelijk van wat u in de procedure vindt en we moeten helder zijn -- dan wil ik dat gaarne zo doen, omdat dat dan ook het tempo aangeeft waarin dingen duidelijk worden. Daar hebben de staatssecretaris en ik baat bij, evenals het kabinet en de Kamer, maar vooral de mensen om wie het gaat. Zo weten zij precies wat er wel en wat er niet gaat gebeuren en welke termijnen er worden gehanteerd.
groetjes, John Jay.
De beraadslaging wordt geschorst.