maandag, november 28, 2011

Altijd wat; Mannen gods het licht gezien




Ingezonden brief NRC

Afgelopen maandag ben ik teruggekeerd van een werkbezoek van een maand aan Indonesië.

Na zoveel weken weggeweest te zijn geweest ben ik altijd blij weer naar huis te kunnen. Deze keer was de terugreis met gemengde gevoelens. De berichten die me hadden bereikt waren verontrustend, vooral toen ik hoorde dat de congregatie er ook bij betrokken was.

Thuisgekomen heb ik me meteen verdiept in alles wat in de media is verschenen en het heeft me sindsdien niet losgelaten. Dat er in het verleden hier en daar sprake is geweest van seksueel misbruik was mij wel bekend; ik ben echter enorm geschrokken van de omvang. Het was schokkend om te lezen wat eigen medebroeders slachtoffers hebben aangedaan. Ook al is het lang geleden en heb je er zelf geen schuld aan, je voelt je toch aangesproken.

Toen ik dat allemaal las kwamen allerlei gevoelens los: van schaamte, van verwarring, van er geen goed raad mee weten, van vooral ook medelijden met al die slachtoffers.

Kortom: ik voel me behoorlijk ellendig na alles wat ik lees en hoor. Ik heb niet kunnen vermoeden dat het op zo’n grote schaal gebeurde. Medebroeders die weerloze minderjarigen hebben misbruikt en dat voor langere tijd, soms jaren lang; medebroeders die misbruik hebben gemaakt van hun positie die hun door de congregatie was toevertrouwd.

Het is dubbel zo triest als ik de verhalen lees over met name Huize Nazareth in Tilburg en het blindeninstituut in Grave. Blijkbaar is het misbruik op die internaten op grotere schaal voorgekomen. Waarbij meerdere medebroeders waren betrokken. Dat zijn geen uitzonderingen meer. Het betreft hier kinderen in een achterstandssituatie. Terwijl de congregatie juist is opgericht om dergelijke kwetsbare groepen een goede opvoeding te geven, blijkt dat juist bij die meest weerloze kinderen medebroeders misbruik hebben gemaakt van hun kwetsbaarheid. Dat is schrijnend voor de slachtoffers die het jarenlang met zich mee hebben gedragen en er niet mee naar voren durfden of konden komen. Ik vind het ook ellendig voor al die medebroeders die met grote inzet en in grote trouw het ideaal van de congregatie op de goede manier hebben nageleefd en die nu geconfronteerd worden met alle negatieve berichten. Pijn, verwarring en schaamte is ook hun deel. Ik zit eigenlijk met een dubbele loyaliteit: met de slachtoffers die getraumatiseerd zijn en met mijn ‘familie’, de medebroeders die dit nu moeten lezen en verwerken.

Naar de slachtoffers toe wil ik zeggen, namens de congregatie, dat het me verschrikkelijk spijt wat hen is overkomen. En ik wil herhalen wat de provinciale overste al eerder heeft gezegd,dat ik graag bereid ben om met de slachtoffers een gesprek te voeren. Ik wil hen de gelegenheid geven om rechtstreeks hun verhaal te doen aan mij, als vertegenwoordiger van de congregatie waar de dader lid van was.

Wat wisten de bestuurlijk verantwoordelijken destijds? Dat is een vraag die nogal eens terugkomt. Het is een moeilijk te beantwoorden vraag. Je leest in sommige verhalen dat de directe omgeving er van wist. Of dat zo is, ik kan er ja noch nee op zeggen. Als je die verhalen leest dan lijkt het wel aannemelijk dat bijvoorbeeld binnen Huize Nazareth anderen geweten hebben van de mistoestanden.

Of in al die gevallen de hoogst leidinggevenden ook op de hoogte zijn gebracht, is zeer twijfelachtig. Ik acht het niet onmogelijk dat die wantoestanden lang niet altijd buiten het instituut zijn gebracht. In die tijd waren instituten vaak gesloten systemen. Juist binnen zo’n gesloten systeem konden dergelijke uitwassen
ontstaan en zo lang gehandhaafd blijven. Maar dat is geen enkel excuus naar de slachtoffers toe. Elke dader is er één te veel! Ik wil ermee aangeven dat het niet zeker is dat informatie verder kwam dan het instituut of het betreffende klooster. Ondertussen blijf ik zelf ook met vragen zitten en vraag ik me vertwijfeld af hoe het zover heeft kunnen komen. Er waren wel degelijk regels hoe met kinderen om te gaan, maar die zijn niet afdoende geweest.

Het is wel zo dat in sommige gevallen de bestuurders van toen hebben geweten van misbruik.

Er is ook een beleid geweest dat die betreffende medebroeders uit hun functie als onderwijzer of opvoeder zijn gezet en een administratieve taak kregen. Er zijn voorbeelden van fraters die hun onderwijsbevoegdheid is ontnomen waarvan melding is gemaakt in het Staatsblad.

Er zijn ook voorbeelden dat een frater naar het buitenland werd verplaatst. Of dat een adequate oplossing was kunnen we ons nu afvragen. Maar ik moet dat ook zien in het licht van kerk en samenleving van toen en de cultuur van die dagen waarin seksualiteit een taboe was.

De algemene oversten van die tijd, tussen de jaren 40 en 70 van de vorige eeuw waarin het misbruik zich vooral heeft afgespeeld, waren integere bestuurders. Dat is in ieder geval iets dat ik zeker weet. En men heeft medebroeders ook kansen willen geven om hun leven te beteren.

Het lijkt echter wel duidelijk dat de aandacht meer uitging naar de daders dan naar de slachtoffers. Zij groeiden op in een tijd waarin er geen ruimte was voor hun verhaal. Het trieste is dat slachtoffers zichzelf als zondaars beschouwden en soms zelfs als daders in de beklaagdenbank werden gezet als ze het lef hadden om er iets over te zeggen. Met andere woorden, er was amper begrip voor de slachtoffers. Veel verborgen leed komt nu naar boven.

En als slachtoffers daarmee geholpen zijn, dan is dat goed. Hoe pijnlijk dat ook is voor ons.

Het is een zwarte bladzijde uit onze geschiedenis. Een bladzijde waar je niet graag aan wordt herinnerd. De broederschap is beschadigd, door de onbarmhartigheid van een aantal van je eigen medebroeders! Ook al is het lang geleden, het komt nu op ons af, in alle hevigheid en heftigheid. Terwijl wij juist willen gáán voor die broederschap, terwijl we juist willen pleiten voor een meer barmhartige samenleving. Dat zien we als ons ideaal. En we hebben ons daar ook altijd voor ingezet. Dat lijkt nu allemaal even niet relevant. Tenminste, zo voel ik het. Een enthousiast verhaal vertellen over barmhartigheid en broederschap als het ideaal van onze gemeenschap: het lijkt nu even niet passend. Maar ik hoop wel dat het weer kan. En dat kan alleen wanneer we eerlijk erkennen dat naast al het goede dat veel medebroeders tot stand hebben gebracht, ook kwaad is geschied dat nooit had gemogen.

Fr. Broer Huitema

Algemene Overste Fraters CMM

Geen opmerkingen: