vrijdag, februari 01, 2013
Een volk dat voor tirannen zwicht laat zijn kinderen verkrachten
Vraag 3:
Is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ouders, professionals, instellingen, overheid en politiek helder, zowel bij thuiswonende kinderen, thuiswonende kinderen met ondertoezichtstelling (OTS), en bij uit huis geplaatste kinderen? Zo ja, wat is deze dan? Zo nee, op welke wijze zien de staatssecretarissen deze verdeling?
Antwoord:
Internationale verplichtingen alsook het nationale wettelijk kader zijn helder daar waar het gaat om de verantwoordelijkheidsverdeling bij een ondertoezichtstelling al dan niet met een uithuisplaatsing.
Ten aanzien van een kind dat (tijdelijk) niet thuis kan verblijven, rust op de overheid een bijzondere plicht om de zorg voor deze kinderen te waarborgen. De wijze waarop de overheid deze verantwoordelijkheid invult, is eerder bij vraag 1 geschetst.
Bij een ondertoezichtstelling, al dan niet met een uithuisplaatsing, blijft het gezag bij de ouders. Het Bureau jeugdzorg is verantwoordelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en daarmee voor de veiligheid van het kind gedurende de ondertoezichtstelling. De pleegzorgwerker is verantwoordelijk voor de begeleiding van de pleegouders en pleegkind.
Het rapport van de Commissie Samson maakt tegelijkertijd zichtbaar dat taken en rollen soms dicht tegen elkaar aan liggen en dat in de praktijk onduidelijkheid bestaat over de rolverdeling tussen pleegzorgwerker en (gezins)voogd. Tussen professionals in de uitvoering mag er vanzelfsprekend geen verwarring zijn over wie wat op welk moment moet doen. In de uitgebreide beleidsreactie op het rapport van de Commissie Samson van 21 december 2012 hebben wij aangegeven dat wij zullen zorgen voor een duidelijke rolverdeling tussen de gezinsvoogd en de pleegzorgmedewerker zodat de beschermingsconstructie die ten behoeve van kwetsbare kinderen is ingericht in de praktijk ook goed werkt.
Vraag 4:
Welke verantwoordelijkheden neemt de overheid over van de ouders wanneer een kind uit huis wordt geplaatst?
Antwoord:
Tenzij er sprake is van ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag, zijn ouders te allen tijde – ook bij een ots of een uithuisplaatsing – verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Bij een uithuisplaatsing neemt de overheid niet de verantwoordelijkheid voor de opvoeding over. Door de maatregel van ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing moeten de ouders wel de inmenging van een gezinsvoogd accepteren bij de opvoeding van hun kind.
Zoals hierboven in de antwoorden op de vragen 1 en 3 is aangegeven, moet de overheid ervoor zorgen dat alle betrokkenen (waaronder de gezinsvoogden, de pleegzorgwerkers en zorgaanbieders die nauw bij het gezin betrokken zijn) door goede wet- en regelgeving, heldere afspraken, goede opleidingen en verdere professionalisering van de jeugdsector in staat worden gesteld om de uitvoering van de ots en uithuisplaatsing in het belang van het kind zo goed mogelijk uit te voeren en gezin hierbij te ondersteunen. Dit moet ertoe leiden dat een uithuisplaatsing zo snel als dit verantwoord is, kan worden beëindigd en het gezin – zonodig ondersteund door het sociale netwerk en andere hulpverlening- zonder overheidsmaatregel zelf weer alle verantwoordelijkheden voor het onbedreigd opgroeien van het kind op zich kan nemen.
Zo. en misschien kan er dan nu even door die HaHa Overheid gevolg gegeven worden aan art 1 van de Nederlandse grondwet - en als de sodemieterij met als eerste prioriteit !! - een verplicht inburgeringstraject ingesteld worden?
Doek heeft er nog een handige bijbel voor liggen.
En tot het moment dat dat inburgeringsproject voor iedereen beschikbaar is even ALLE geldstromen aan al die cluppies bevriezen en gratis condooms gaan uitdelen!
Vraag 27:
Deelt de staatssecretaris de mening van het rapport dat protocollering meer de bescherming van de professional dan de veiligheid van het kind dient?
Antwoord:
We onderkennen het risico hiervan en zijn bezig een omslag te bewerkstelligen naar handelingsvaardige professionals. Omdat kwalitatief goed handelen, ook in het herkennen en omgaan met seksueel misbruik, zich niet laat vangen in kwantificeerbare regels, professionaliseren wij twee beroepen in de jeugdzorg (jeugdzorgwerker (HBO) en gedragswetenschapper in de jeugdzorg (WO)) en stimuleren wij het ontwikkelen van richtlijnen. Hiermee worden ‘state of the art’ kaders geboden, opgesteld door beroepsbeoefenaren zelf, in samenspraak met cliënten en werkgevers. Beroepsbeoefenaren kunnen in het individuele geval altijd beargumenteerd van de richtlijnen afwijken en bij klachten over het beroepsmatig handelen zullen zij zich in eerste aanleg verantwoorden via het tuchtrecht. Deze optie biedt mijns inziens de grootste kans dat beroepsbeoefenaren de problematiek beter leren herkennen en er adequaat mee omgaan.
Dank je, Heer Doek !
Vraag 50:
Hoe en wanneer gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de motie Kooiman wordt uitgevoerd, die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat iedereen die beroepsmatig met kinderen werkt in de particuliere jeugdzorg beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)?
Antwoord:
Momenteel vragen werkgevers in de jeugdzorg op basis van onderlinge afspraken van werknemers een VOG.
De Wet op de jeugdzorg zal medio 2013 worden aangepast zodat de VOG een wettelijke verplichting wordt. Deze bepaling geldt ook voor particuliere onderaannemers. In de nieuwe jeugdwet zal eveneens een dergelijke verplichting worden opgenomen.
Vraag 53:
In de jeugdzorgsector wordt al langer met een meldcode gewerkt. Op welke wijze kan dan de verplichte meldcode, die in feite al bestaat, bijdragen aan betere signalering en melding van kindermishandeling?
Antwoord:
Het klopt dat in de jeugdzorgsector al langer met een meldcode wordt gewerkt. Maar nog lang niet alle organisaties in de jeugdzorgsector beschikken over een meldcode. De voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht ook deze organisaties om een meldcode te implementeren. Onderzoek heeft aangetoond dat professionals die met een meldcode werken drie keer zo vaak ingrijpen bij signalen van kindermishandeling als professionals die niet over een meldcode beschikken.
Daarnaast wordt verplicht gesteld dat organisaties kennis over de meldcode bevorderen, waardoor meer professionals geschoold zullen worden in het signaleren van en handelen bij kindermishandeling.
Vraag 58:
Welke conclusies trekt de staatssecretaris uit het feit dat seksueel misbruik inherent is aan residentiële jeugdzorg?
Antwoord:
Zolang seksueel misbruik in de samenleving voorkomt, zal het zich ook voordoen in diverse voorzieningen voor zorg, waaronder de residentiële jeugdzorg. Mijn beleid is erop gericht om samen met de instellingen zelf de jeugdzorgsector verder te professionaliseren: door verbetering van de kwaliteit van de opleidingen, registratie en tuchtrecht voor professionals, en door het onderwerp seksualiteit bespreekbaar te maken in residentiële instellingen en pleegzorg. Een open klimaat kan bijdragen aan het tegengaan van seksueel misbruik. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid voor de leiding van de instelling.
Vraag 66:
Hoe kan het dat informatie over seksueel misbruik dat bekend is, niet altijd wordt gedeeld? Wat gaat de staatssecretaris doen om de informatievoorziening te verbeteren, en waarom is voor deze maatregelen gekozen?
Antwoord:
Met informatie over seksueel misbruik moet zeer voorzichtig worden omgegaan. Het is niet altijd eenduidig vast te stellen en er is een gerede kans dat aantijgingen achteraf niet blijken te kloppen. Het onzorgvuldig uitwisselen van informatie over seksueel misbruik kan levens van onschuldige ‘daders’ ernstig beschadigen. Hiervoor gelden niet voor niets strenge privacy regels. Een goede afweging (belang van het kind versus belang van het onterecht beschuldigen van een ‘dader’) moet hierom zo laag mogelijk in de organisaties worden gemaakt, binnen de kaders die de privacywetgeving hiervoor stelt.
Zoals vermeld in de brief van 21 december 2012 (p. 8) besteedt Jeugdzorg Nederland aandacht aan dit onderwerp. Het beleid rond signaleren, vermoeden, handelen en melden krijgt een plaats in het te ontwikkelen kwaliteitskader. Ook de professionalisering van de jeugdzorg richt zich op het aanpakken van de handelingsverlegenheid door ervoor te zorgen dat binnen instellingen en pleeggezinnen makkelijker over seksualiteit wordt gesproken.
Vraag 68:
Meer dan de helft van de daders van seksueel misbruik is een leeftijdsgenoot, veelal een groepsgenoot. Welke acties gaat de staatssecretaris nemen om het risico op seksueel misbruik binnen een groep tot een minimum te beperken?
Antwoord:
Bij de implementatie van de aanbevelingen richten wij ons zowel op de professional en de pleegouder als op groepsgenoten.
Het bespreekbaar maken van seksualiteit in het team en met jongeren vinden wij één van de centrale thema’s bij de aanpak van misbruik. Jeugdzorg Nederland neemt dit onderwerp mee in het kwaliteitskader Voorkomen Seksueel Misbruik.
Vraag 77:
Is de staatssecretaris bereid om de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht te laten houden op de certificering van medewerkers in de (justitiële) jeugdzorg en waar nodig sanctionerend op te treden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De commissie spreekt van wettelijk verplichte certificering van alle medewerkers in de (justitiële) jeugdzorg. Wij interpreteren de aanbeveling van de commissie zo, dat het de wettelijk verplichte registratie van beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg betreft. Het belang van registratie zien wij en aan deze aanbeveling wordt (deels) uitvoering gegeven. Het wetsvoorstel professionalisering regelt de wettelijke registratie van twee beroepsgroepen in het jeugdzorgdomein, te weten de HBO-jeugdzorgwerker en de WO gedragswetenschapper (psycholoog en orthopedagoog).
Dit wetsvoorstel ligt thans bij de Raad van State. Indiening bij uw Kamer is begin 2013 voorzien en inwerkingtreding per 1 januari 2014.
Werkgevers in de jeugdhulp worden verplicht te werken met geregistreerde professionals, tenzij zij kunnen aangeven waarom dit zonder kwaliteitsverlies niet noodzakelijk is. De Inspectie Jeugdzorg ziet hierop toe. De veldpartijen ontwikkelen in goede afstemming met de IJZ een kwaliteitskader en in het verlengde hiervan stelt de IJZ een toetsingskader op.
Overigens blijft de Wet In het kader van de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG) ook in het nieuwe jeugdstelsel van toepassing. In het kader van de Wet BIG heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht op de kwaliteit van die beroepsuitoefening.
Antwoord:
In het wetsvoorstel Jeugdwet is opgenomen dat er landelijk toezicht volgt op de wettelijke kwaliteitseisen gesteld aan jeugdhulpaanbieders en professionals.
Vraag 100:
Welke instrumenten dient de IJZ in handen te krijgen om de sector te innoveren, te controleren en waar nodig te sanctioneren?
Antwoord:
Wij willen de Inspectie Jeugdzorg graag uitrusten met de juiste instrumenten. De IJZ heeft instrumenten in handen om te controleren en er is ruimte om de instrumenten die daar in de toekomst mogelijk verder nog voor nodig zijn op eigen initiatief te ontwikkelen. Dit laat onverlet dat de sector zelf kan innoveren. Dit zit in meer mogelijkheden voor wetenschappelijk onderzoek, professionalisering van beroepsbeoefenaren en bijvoorbeeld een carrièrebeleid. In het wetsvoorstel Jeugdwet worden de handhavingsinstrumenten van de IJZ, in navolging van de IGZ, uitgebreid met de bestuurlijke boete.
Vraag 102:
Hoe en wanneer gaat de staatssecretaris de rol van de inspectie versterken, zodat zij niet alleen een papieren toezicht uitvoeren, maar pro-actief het veld in gaan en bestaande mogelijkheden (zoals het schorsen van professionals en bestuurders) meer benutten?
Antwoord:
In mijn brief van 21 december 2012 (p. 9) wordt ingegaan op pro-actief toezicht door de IJZ. Zoals aan uw Kamer is toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg jeugd van 3 december jl. kunt u in het voorjaar van 2013 een brief tegemoet zien waarin wordt beschreven (conform het wetvoorstel Jeugdwet) welke Rijksinspecties betrokken zijn, welke bevoegdheden zij hebben, en hoe het toezicht gaat functioneren. In deze brief wordt ook ingegaan op de aanbeveling van de commissie Samson met betrekking tot de handhavingstaak van de Inspectie Jeugdzorg in het nieuwe stelsel. Zoals toegezegd in de brief van 8 oktober 20128 wordt deze aanbeveling overgenomen.
Het aantal in pornografie gespecialiseerde zedenrechercheurs is sinds 1 oktober 2012 uitgebreid met 75 fte naar 150 fte.
Vraag 113:
Wat is de reactie van de staatssecretaris op de constatering van de Commissie dat het ministerie van VWS teveel aan het veld overlaat vanuit de filosofie “sturen op afstand”? Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om dit te verbeteren?
Antwoord:
Het ministerie van VWS stuurt de jeugdzorg aan met de Wet op de jeugdzorg. Deze wet bevat kwaliteitsvoorschriften voor de jeugdzorginstellingen. De uitvoering van de jeugdzorg is op dit moment de verantwoordelijkheid van de provincies, zij moeten er voor zorgen dat de door hen gefinancierde jeugdzorg van behoorlijke kwaliteit is. Daarnaast is houdt de Inspectie Jeugdzorg toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg en op de naleving van de wettelijke eisen. Het toezicht richt zich met name op de veiligheid van het kind. Met het wetsvoorstel professionalisering, dat een registratieplicht voor professionals bevat en tuchtrecht, gaat de sturing van het ministerie van VWS zich ook op de professionals richten. Dit wetsvoorstel wordt begin 2013 bij de Tweede Kamer ingediend.
Vraag 121:
Is de staatssecretaris bereid een tweejaarlijkse prevalentiemonitor “seksueel misbruik in residentiële jeugdzorg en pleegzorg” te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De door de commissie voorgestane prevalentiemonitor naar seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg en de pleegzorg wil ik verbinden aan het vijfjaarlijkse prevalentieonderzoek naar kindermishandeling, dat voor 2015 voorzien is. Deze koppeling maakt een vergelijking tussen de jeugdzorg en andere sectoren mogelijk.
Vraag 129:
Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat Jeugdzorg Nederland het onderzoek met 5 maanden heeft vertraagd? Is het waar dat een aantal jeugdzorginstellingen die juist bekend staan om hun kwalitatieve zorg uiteindelijk niet mee hebben gedaan aan het onderzoek? Wat betekent dit?
Antwoord:
Zowel Jeugdzorg Nederland als individuele instellingen wordt verweten het onderzoek van de Commissie Samson te hebben geblokkeerd. Dit is incorrect. Een wetenschappelijk onderzoek naar aard en omvang van seksueel misbruik vindt de jeugdzorg belangrijk. De belangen van de kinderen zijn hiermee gediend. Echter, het is de opdracht van de jeugdzorg om een veilig behandelklimaat te scheppen. Jeugdzorg Nederland was van mening dat de behandeling van kinderen zou worden verstoord door het afnemen van de oorspronkelijke vragenlijst. Samen met de kinderombudsman heeft Jeugdzorg Nederland deze bezwaren bij de Commissie Samson aangekaart. Het onderzoek is vervolgens beoordeeld door traumadeskundigen. De vragenlijst is hierna aangepast en het onderzoeksprotocol is aangescherpt. Bovendien is de nazorg voor kinderen beter georganiseerd in samenwerking met psychotraumacentrum GGZ. Hierna heeft Jeugdzorg Nederland haar leden geadviseerd volop mee te werken aan het onderzoek.
Wij betreuren het dat niet alle instellingen hebben meegewerkt aan het aangepast onderzoek.
Vraag 130:
Kan er worden geconcludeerd dat de Commissie een afgewezen deelonderzoeksrapport enkel geaccepteerd heeft vanwege voortijdig uitlekken van de voorlopige bevindingen in de Volkskrant? Wat betekent een afgewezen deelonderzoeksrapport voor de kwaliteit van de conclusies van het prevalentieonderzoek? Waarom voldeed het onderzoek niet? Waarom is de universiteit niet gevraagd het onderzoek opnieuw uit te voeren, op een methodologische verantwoorde manier?
Antwoord:
De commissie Samson was een onafhankelijke commissie. Wij mengen ons niet in de besluiten die de commissie heeft genomen.
Oh enne uh, Deetman laat die trappist maar zitten!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten