vrijdag, september 19, 2008

van Dantzig - Doyle;

De gelovigen, althans de monotheistische christenen, hebben het altijd moeilijk gehad met het kwaad in de wereld, en met de vraag hoe de almacht en algoedheid van God zich daarmee verdragen. Daar is veel over bedacht wat ik niet weet, maar de gewoonste verklaring is dat God de mens vrij heeft geschapen, met een vrije wil dus, en dat het kwaad in de wereld is gekomen doordat de mens die vrijheid verkeerd heeft gebruikt, namelijk om te zondigen. Het paradijsverhaal is daar de samenvatting van. Ik meen dat daarmee het theologisch gedub over deze vraag niet tot een goed eind is gebracht, en dat een psychologische verklaring een beter inzicht geeft in dit probleem.
Het is namelijk bekend van mishandelde kinderen dat zij zich vaak schuldig voelen aan wat hun is aangedaan. Dat komt niet alleen maar doordat hun dat schuldgevoel wordt aangepraat. Ook wanneer dat niet gebeurt kunnen zij zich schuldig voelen. Dit wordt begrijpelijk, wanneer men bedenkt voor welk dillemma het mishandelde kind staat: het kan zijn ogen geloven en beseffen dat het is uitgeleverd aan een slecht mens waarbij het onveilig is; of het kan denken dat het een goede vader en moeder heeft en dat de ellende zijn of haar eigen schuld is.
De laatste keus beschermt tegen eenzaamheid, houdt zijn wereld intact en maakt het kind dus minder machteloos. De eerste keus berooft hem van een tehuis en van het erbij horen
Als men het zo ziet is het niet verwonderlijk dat de meeste kinderen de tweede keus doen en zichzelf de schuld geven.

Ik denk dat ook de dat de oplossing is die monotheisten moeten kiezen, willen ze met God verzoend blijven in een wereld met zo veel ellende.
De zondigheid tegenover God is de prijs die men betaalt om in Hem te kunnen blijven geloven. Wie de prijs te hoog vindt, houdt op met geloven. Voor velen die wel bleven geloven was het een hoge prijs.

Deze "verklaring" van de theodice, de rechtvaardiging Gods, is te vergelijken met de verklaring van het onweer als een elektrische ontlading in plaats van als de stem van God. Voorzover we steeds meer van deze verklaringen krijgen verliest het geloof deze inhouden, en het is dan ook niet te verwonderen dat de theologie een steeds abstractere, of liever onherkenbaarder God heeft bedacht. Ik meen dat er zelfs een ontwikkeling is die stelt dat God zich uitsluitend door Jezus laat kennen, en daarmee een voorbeeld stelt hoe de mens zich tot de mens moet verhouden. Ik ben dan geneigd te zeggen dat je daarover ook kunt nadenken zonder daar de "transcendentie" bij te halen, maar ik besef dat ik dan iets weglaat wat wezenlijk is voor de gelovige.

Waarom heb ik nu het bovenstaande geschreven? Om tot uitdrukking te brengen, dat, los van de waarheid van Gods bestaan, de psychologische dimensie van Zijn bestaan besproken kan worden met terzijde laten van die waarheidsvraag. Die psychologische dimensie was: bescherming tegen eenzaamheid; troost door hoop op verandering, en, mocht die niet komen, in ieder geval troost door begrip; zingeving aan zinloos lijkende slagen van het lot; gevoelssmatig besef van een werkelijkheid die ontdaan is van de onvolkomenheden van de werkelijkheid waarmee we moeten leven;
leven in een gemeenschap van gelovigen, waaraan men verbonden is door een gevoel van erbij horen en door het delen van een aantal opvattingen over hoe het leven geleefd en de omgang met mensen geregeld dient te worden.
Dat zijn diep gewortelde behoeften, waar iedere samenleving een antwoord op moet kunnen geven wil zij zich een samenleving kunnen noemen. Het antwoord van de gelovige gemenschap is natuurlijk verschillend, al naar gelang wat men gelooft, maar in het algemeen waren de maatstaven van de geloofsgemeenschappen tot voor kort nogal streng, dat wil zeggen dat er van het individue nogal wat aanpassing, driftverzaking is dat wel genoemd, gevraagd werd.

Die aanpassing lukt voorzover het de gemeenschap lukte het individu zich te laten schamen voor de aandriften en wensen die in strijd waren met de regels, de normen en waarden. Daarbij moet men niet alleeen aan de seksuele voorschriften denken, maar bij voorbeeld ook aan de katholieke regel altijd eerst aan andermans belang te denken. Aan eigen belang denken werd dan door vele katholieken - niet alle, naar men weet - als egoistisch gevoeld, die zich daarvoor dan schaamden.

Ik probeerde op te sommen welke psychologische voordelen het geloof aan God heeft voor de gelovige. Kort samengevat zijn dat: bescherming tegen het slagen van het lot, het bidden om verandering of begrip van God voor de pijn van het onveranderbare; bescherming tegen eenzaamheid, door Gods aanwezigheid en door de gemeenschap der gelovigen; bescherming tegen doodsangst en de pijn van het verlies van geliefden door de overwinning van de dood in het eeuwige leven.
Naarmate de gevaren waar het geloof bescherming tegen biedt groter zijn is het waarschijnlijk dat het geloof vaster geworteld zal zijn. Naarmate de gevaren kleiner zijn, of alternatieve vormen van wereldbeheersing zich aandienen, zal het geloof afnemenen. Nu kan men zeggen dat in de laatste eeuwen zowel de gevaren kleiner geworden zijn - ik spreek over onze streken - alsook dat de wereld zich steeds beter later beheersen. De gevaren zijn afgenomen door de wetenschap en de democratische vezorgingsstaat. Ik heb er al eerder op gewezen dat het nog nooit in de geschiedenis is voorgekomen dat iedereen recht had op voorzieningen in de noodzakelijke voorwaarden van bestaan, waaronder voeding, huisvesting, onderwijs, gezonheidszorg. De angst die met bestaansonzekerheid gepaard gaat, is daardoor duidelijk verminderd.
De afname van angst en onvrede door de verzorgingstaat is veel groter dan zij die ermee opgroeien zich realiseren.
Verder heeft de toename van rechten die een gevolg is van het algemeen kiesrecht en van de rechtstaat, geleid tot een afname van angst. De burger is beter beschermd tegen machtsmisbruik, de werknemer tegen brodeloosheid - kortom, veel van de veiligheid waar vroeger voor gebeden moest worden is tegenwoordig bij wet geregeld.
Een tweede verandering die invloed zou kunnen hebben op de behoefte aan Goddelijke bijstand is de verlegging van de schaamtegrens.
Ik denk dat dat een aspect is van de veranderde verhouding van het individu tegenover de boven hem gestelde machten, wat weer voor een groot deel het gevolg is van de toename van de democratische rechten.
Macht perkt in; minder machthebbers boven zich hebben geeft meer ruimte voor de individuele wijze van bestaan.
Deze toegenomen bewegingsvrijheid heeft zich ook, herkenbaar vooral in de revolutie van de jaren zestig, geuit in een grotere vrijheid om zonder of met minder schaamte te leven zoals men zelf wil.

Mensen onder elkaar;
Toekomst der religie.

Geen opmerkingen: