zaterdag, april 26, 2008

Tegen de onmacht. Geloven is een werkwoord.

Wie raakt ons? Pleidooi tegen de onverschilligheid
23-11-2007

Eduard Nazarski, directeur van Amnesty Nederland

‘Op de vrijheid!’
Coimbra, Portugal, 1961.

Wellicht was het niet het eerste glas van de avond. En wellicht was het gewoon hun jeugdige bravoure die de twee studenten de moed gaf voor deze gezagsondermijnende toost.
‘Op de vrijheid!’

Het moet gehoord zijn door een politieman, of een geheime verklikker van het regime van dictator Salazar – de twee werden opgepakt en kregen zeven jaar cel.

Korte tijd later las de Britse advocaat Peter Benenson in zijn ochtendkrant het nieuwsbericht over de studenten. Hij was ongetwijfeld niet de enige.
Ik stel me voor dat die ochtend velen verontwaardigd van hun krant opkeken. De meeste krantenlezers hebben dagelijks een paar van die momenten. En meestal lezen we dan weer verder.

Maar in 1961, in Londen, kwam Benenson in actie. Hij schreef een ingezonden artikel aan The Observer waarin hij de start aankondigde van een campagne voor de ‘vrijheid van de geest’.

De campagne, een bevlogen oproep tot internationale solidariteit met mensen die die vrijheid was ontnomen, werd een succes en Benenson besloot tot de oprichting van een permanente organisatie: Amnesty International.
Solidariteit voor de vrijheid – het is de basis van Amnesty’s werk voor de mensenrechten.

Niemand in Nederland heeft de verplichting zich het lot aan te trekken van een gewetensgevangene in Myanmar, een terdoodveroordeelde in Iran of een bedreigde activist in Colombia. Toch heeft Amnesty alleen al in Nederland een achterban van driehonderdduizend mensen, van wie velen zich actief voor de mensenrechten inzetten. Wat drijft hen?

Peter Benenson refereerde in zijn artikel aan het gevoel van machteloosheid dat de krantenlezer overvalt. Hij bood met de oprichting van Amnesty International de mogelijkheid dat gevoel om te zetten in een constructieve bijdrage aan ander-mans vrijheid. Als ik onze Amnesty-activisten vraag wat hen beweegt krijg ik vaak in grote lijnen hetzelfde antwoord: ‘Ik kan niet passief blijven. Ik moet iets doen’. Maar de wil om je in te zetten voor onbekenden in onbekende landen, bestaat bij de gratie van één cruciale factor: identificatie. Zonder identificatie geen solidariteit.

Zien we anderen als verwanten, als lotgenoten, als mensen met dezelfde rechten, dan zijn we bereid ons voor hen in te zetten. Het idee van de universaliteit van de mensenrechten veronderstelt precies zo’n identificatie met iedereen, waar ook ter wereld.

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens spreekt niet voor niets van ‘alle leden van de mensengemeenschap’ en hun ‘gemeenschappelijk door alle volkeren en naties te bereiken ideaal’.

Toen de Universele Verklaring in 1958 tien jaar bestond voegde een van de opstellers, Eleanor Roosevelt, een prachtige notie toe aan die grote, wereldomspannende ambitie van de verklaring. Het is een passage die in Amnesty-lectuur veelvuldig wordt aangehaald. Ik ervaar het als een cruciale leidraad in het werk voor de mensenrechten, een belangrijk inzicht voor wie praktische solidariteit wil betuigen:
‘Waar beginnen de universele mensenrechten? Op kleine plaatsen, dicht bij huis – zo dichtbij en zo klein dat ze op geen enkele kaart van de wereld gezien kunnen worden. Maar die plekken zijn de wereld van individuele mensen. […] Als deze rechten daar geen betekenis hebben, hebben ze weinig betekenis ergens anders.’

Via verbondenheid met de buurman naar verbondenheid met de rest van de wereld –het is een van de idealen van de mensenrechtenbeweging.

Uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2007 blijkt echter dat slechts 15 procent van de Nederlanders schendingen van de mensenrechten in het buitenland zorgwekkend vindt. In deze tijd, met haar grote hoeveelheid nieuws en informatie, is blijkbaar het gevoel van machteloosheid met betrekking tot buitenlandse schendingen, via moedeloosheid, verworden tot onverschilligheid.

We hebben niet de tijd, of het zenuwstelsel, om alles tot ons te laten doordringen, en daarom laten we niets meer doordringen.

Dat is gevaarlijk.

Een onverschillige samenleving bedreigt de mensenrechten. In een samenleving die onverschillig staat tegenover mensen die niet tot dezelfde groep behoren, kan het tegenovergestelde van identificatie plaatsvinden wanneer die mensen te dichtbij komen, wanneer hun aanwezigheid voelbaar wordt.

Overeenkomsten worden weggewuifd, verschillen benadrukt en vervolgens als wezenlijk onoverbrugbaar geschetst. De ander wordt van z’n menselijkheid ontdaan, van z’n aanspraak op dezelfde behandeling als wij.
Dit proces van ‘desidentificatie’, een term van Abram de Swaan, kan in z’n uiterste verschijningsvormen naadloos overgaan in ernstige veronachtzaming van de mensenrechten. Van Auschwitz tot Rwanda en Darfur illustreert de geschiedenis de gruwelijke potentie van desidentificatie.

In Nederland is een proces van desidentificatie momenteel zichtbaar in de behandeling van mensen die, op de vlucht voor mensenrechtenschendingen elders, naar ons land toe komen om bescherming te zoeken. Hoe kan het dat in een paar jaar tijd het besef dat vluchtelingen mensen zijn – medemensen met een leven, ideeën, gevoelens, een verleden en een toekomst – zo is verwaterd?

Vluchtelingen en zogenaamde illegale migranten worden afgeschilderd als gelukszoekers. Als schaamteloze profiteurs, als criminelen die in stromen naar Nederland trekken en ons land overspoelen in onbedwingbare golven.

Van vluchtelingen in Nederland wordt de menselijke waardigheid in de kern aangetast, in de manier waarop ze hun verhaal moeten doen, de manier waarop ze worden opgeborgen, de manier waarop tot in de hoogste politieke regionen over hen wordt gesproken. Het vormt de rechtvaardiging voor een snoeihard beleid en toont een verontrustend gebrek aan identificatie.

Toch blijft alleen de meest hardvochtige mens onbewogen als hij zichzelf zou aantreffen aan de keukentafel tegenover een vluchteling, als hij hem rustig zijn verhaal liet doen en de tijd nam goed te luisteren.
.....
Uiteindelijk is het misschien wel onze belangrijkste individuele opdracht te zorgen dat de onverschilligheid in onszelf niet de overhand krijgt. Wie blijft luisteren naar die ene mensenrechtenactivist, naar dat ene slachtoffer van vervolging, houdt de solidariteit in stand.

Het vereist aandacht, de vrijheid. Onvermoeibare aandacht.

Op de vrijheid.

Quim

Vendia jornais
nas ruas do cais
nao os vende mais
sua casa era rua
seu abrigo armazem
tinha cama sobre tabuas
e vivia sem ninguem

quanto tempo pode o homem
resistir a solidao
quem vive vive na miseria
mora nas pedras do chao

o seu corpo caido
a chuva molhou
a sombra da vida
exposto de sonho

que a vida ultrajou

leve o seu corpo que morre
pede cama no hospital
mas a chuva nao bastou
para o lavar sem cheirar mal

as maos brancas dos senhores
so tratam corpos lavados
ja nao doi ao journaleiro
os portoes ficam fechados

deram-lhe banho sentado
fato limpo e bem vestido
deram-lhe na vida mortalha
morreu sem ter nascido
era apenas Joaquim da Silva
como apelido
Ermelinda Duarte Petition: Verjährungsfrist für sexuellen Missbrauch im Zivilrecht aufheben (Initiiert von Norbert Denef)


toegevoegd 27-4-08, uit een email:
De liedtekst “Door de wereld gaat een woord” is nr 431 uit Gezangen voor Liturgie t. J. Wit / m. W. ter Burg.
Oorspronkelijk gezongen op een melodie naar het Israëlisch volkslied, maar later voor kerkelijke vieringen op verzoek van Israël op deze melodie.

Geen opmerkingen: