Eind jaren 60 stond Trudy Scheele tegen haar wil haar zoon af in het tehuis voor ongehuwde zwangere vrouwen waar ze was bevallen. Zuster Virginie Voet (87) werkte in dat tehuis. Met twee andere nonnen vertelt ze hoe met ongehuwde moeders werd omgegaan.
Ongeveer zeventig kinderen zag zuster Virginie Voet (87) ter wereld komen. Tussen 1967 en 1969 werkte ze bij de Paula Stichting in Oosterbeek, een tehuis voor ongehuwd zwangere vrouwen dat werd gerund door haar kloostercongregatie: de Kleine Zusters van de Heilige Joseph. Het was een van haar taken de bevallingen bij te wonen. Andere nonnen werkten in de wasserij, in de keuken of op de kinderafdeling. Samen woonden ze in de naastgelegen villa.
Uit schaamte stuurden ouders hun ongehuwd zwangere dochters naar het tehuis in Oosterbeek. Een van hen was Trudy Scheele (73), die in 1967 als 21-jarige zwanger raakte terwijl ze niet getrouwd was. Haar moeder regelde een kamer bij de Paula Stichting. Hoewel Scheele van plan was haar kind zelf op te voeden, zette de Kinderbescherming haar een maand na de bevalling uit de ouderlijke macht, nadat de Paula Stichting hierom verzocht had. Het eindigde ermee dat ze haar zoon afstond voor adoptie. In september heeft Scheele de staat voor haar leed aansprakelijk gesteld.
Zes weken voor de bevalling kwamen de vrouwen bij de Paula Stichting binnen, vertelt zuster Virginie. De directrice, psycholoog en maatschappelijk werkster bepaalden wie werden aangenomen. Er waren meisjes van veertien jaar, maar ook vrouwen die al ver in de dertig waren. Ze kwamen uit „heel verschillende sociale klassen”, zegt zuster Esther. Sommigen hadden gestudeerd of waren van „hele goede komaf”, maar in Oosterbeek zaten ook prostituees uit de rosse buurt van Arnhem. Ook de houding tegenover de zwangerschap was van vrouw tot vrouw anders, zegt zuster Esther. Sommigen waren onverschillig, anderen hadden het er heel moeilijk mee.
Abortus was niet aan de orde, dat werd pas in 1984 gelegaliseerd. Door een nieuwe adoptiewet uit 1956 was het wel mogelijk kinderen af te staan.
Ongeveer 15.000 Nederlandse kinderen werden tussen 1956 en 1984 geadopteerd, blijkt uit een onderzoek van de Radboud Universiteit (RU) uit 2017. Die kinderen waren afkomstig van zo’n 13.000 tot 14.000 moeders. In de tehuizen voor ongehuwde moeders was geen sprake van „formele dwang” bij het afstaan van de baby’s, schrijft de RU. Er was wel impliciete dwang, afkomstig van ouders, hulpverleners en instituties die druk uitoefenden op de besluitvorming.
Volgens Trudy Scheele was de zorg bij de Paula Stichting er volledig op gericht om moeder en kind te scheiden. „De nonnen voerden gewoon uit wat hun werd opgedragen: baby’s bij moeders weghalen.” Vrouwen werden volgens haar met een washandje, doek of laken geblinddoekt tijdens de bevalling zodat ze hun baby niet konden zien. „Anders zou de kersverse moeder zich kunnen hechten aan de baby; dat gaf alleen maar problemen tijdens de afstandsprocedure.” Ook zouden de nonnen na de bevalling extra hard praten, zodat ze hun baby niet konden horen.
Zuster Virginie werkte bij de Paula Stichting toen Trudy Scheele er was opgenomen, maar zegt zich haar niet te kunnen herinneren.
Klopt het dat vrouwen in Oosterbeek met een blinddoek moesten bevallen?
Zuster Virginie geërgerd: „Pfoh! Ik heb nooit gezien dat een vrouw werd geblinddoekt. Nee hoor, dat is bij mijn weten nooit gebeurd.”
Waar komt dat verhaal dan vandaan, denkt u?
Zuster Esther: „Die verhalen doen wel meer de ronde, niet alleen over de Paula Stichting.”
Zuster Virginie: „Ze maken er iets van, er klopt niks van.”
En dat nonnen extra hard zouden praten als een vrouw was bevallen, herkent u dat?
Zuster Virginie: „Helemaal niet. De vroedvrouw was heel rustig tegen de moeders. Ze zei alleen: ‘Nu even doorpersen.’”
„Maar je hebt nooit met de vroedvrouw geschreeuwd als het kindje huilde?”, vraagt zuster Andrea aan zuster Virginie. Die schudt van nee.
Trudy Scheele zegt dat ze bij de Paula Stichting werd gedwongen haar kind af te staan.
Zuster Virginie: „Dat kan ik me niet voorstellen.”
Zuster Esther: „ De cruciale vraag is: door wie is zij gedwongen om afstand te doen?”
Hoe werd de beslissing tot afstand doen bij de Paula Stichting meestal genomen?
Zuster Virginie: „Daar waren wij niet bij betrokken. Het besluit werd genomen door inhoudelijke deskundigen: de psycholoog, de Kinderbescherming, het maatschappelijk werk, en in overleg met de familie.”
En de vrouw zelf?
Zuster Virginie: „Samen met haar.”
Vond u het beter dat moeder en kind bij elkaar bleven of uit elkaar gingen?
Zuster Virginie: „Daar bemoeiden we ons helemaal niet mee.”
Zuster Esther: „In Moederheil ook niet, daar bleven we buiten.”
Zuster Andrea: „Het had ook te maken met de thuissituatie. Stel dat de moeder het kind wilde houden, maar de directe omgeving was er helemaal op tegen, dan was dat heel moeilijk. Je weet gewoon niet wat het optimale is.”
Ze vroeg nooit aan de vrouwen of ze de baby wilden houden, zegt ze. „Wat ze vertelden, mochten ze vertellen, maar ik ging ze niet uitvragen. Dat ligt ook niet in mijn karakter. Ik vind: iedereen heeft een privé.” Wel gebeurde het dat een vrouw zelf tegen zuster Virginie zei dat ze haar kind niet hield. „Dat vond ik best erg, dat ze afstand moest doen.”
’s Avonds werd in de gemeenschappelijke ruimte van het tehuis vaak gezongen en gedanst, vertelt zuster Virginie. Vooral liedjes van Gert en Hermien – die later ‘Alle duiven op de Dam’ uitbrachten – waren populair. „Ik werd daar gek van”, lacht ze. Sommige vrouwen bleven op hun kamer, zegt zuster Virginie. Of waren opvallend stil. „Die waren aan het vechten met zichzelf, denk ik.”
Een vaste taak voor zuster Virginie was aanwezig zijn bij de bevallingen, dat vond ze „echt mooi”. „Als ik ’s avonds dienst had, zei ik tegen de vrouwen: ‘Je mag me wel wakker maken voor chocola, maar niet om te bevallen’”, zegt ze lachend. Wanneer het toch zover was, zette ze alles klaar voor de vroedvrouw, vertelt ze. Tijdens de bevalling was ze er „als morele steun” voor de vrouwen. „Omdat ze alleen waren”, zegt zuster Andrea. „Ik hield ze vast als ze erge weeën hadden”, zegt zuster Virginie. „Soms knepen of beten ze in mijn arm.”
Nadat een vrouw was bevallen, maakte zuster Virginie het kind schoon en kleedde het aan, vertelt zij. „Daarna gaf ik het aan de vroedvrouw, en dan was mijn plicht gedaan. Dan ging ik weer weg.” Wat er daarna met de kinderen gebeurde, weet ze niet. Vrouwen die hun kind afstonden, bleven volgens de nonnen nog tien dagen in het tehuis, vrouwen die hun kind hielden nog zes weken.
Zuster Virginie noemt het verhaal van Trudy Scheele, zoals dat eerder dit jaar in de publiciteit kwam, „vragen om sensatie”. Ze wordt er verdrietig van, zegt ze.
„Als dingen niet waar zijn”, licht zuster Esther toe, „...vind ik dat heel erg”, vult zuster Virginie aan.
Trudy Scheele denkt zich zuster Virginie nog wel te kunnen herinneren, zegt ze in een reactie op het relaas van de nonnen. Het maakt haar „misselijk” dat zuster Virginie het „mooi” vond om aanwezig te zijn bij de bevallingen, „als je beseft in wat voor een ellendige situatie deze meisjes zich bevonden”.
„Ik heb er drie maanden gezeten. In die periode heb ik nooit zwangerschapscontroles gehad. Ik heb daar twee dagen alleen rondgelopen met weeën, want behalve zuster Virginie kwam er niemand in die kale gangen.” Scheele zegt ook nooit iemand te hebben zien of horen dansen in het tehuis.
Dat de nonnen haar betichten van sensatiezucht vindt ze „stuitend” om te horen.
„Ik ben naar buiten getreden met mijn verhaal om zo veel mogelijk slachtoffers uit hun isolement te halen en om een taboe te doorbreken. Zodat er nu eindelijk gesproken kan worden, zodat moeders bereid zijn om zich op te geven bij het meldpunt ‘Afstand en adoptie 1956-1984’ en er erkenning komt voor het onrecht dat duizenden vrouwen is aangedaan. Uit niets blijkt dat deze nonnen iets hebben begrepen van wat er toen gebeurde.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten