Freek Schravesande en Anne-Martijn van der Kaaden
Onder toezicht van Jeugdzorg werd ze slachtoffer van
misbruik, nu klaagt ze de Staat aan
J..... is een van de honderden
aanvragers die genoegdoening wilde voor misbruik in de tijd dat ze als kind
onder Jeugdzorg viel. Acht jaar later klaagt ze de Staat aan.
„Het is mijn taak
dit tot het einde uit te zitten.”
Dank U voor deze nieuwe morgen
dank U voor elke nieuwe dag
dank U dat ik met al mijn zorgen
bij U komen mag
Ze zong ’t liedje bij bijzondere gelegenheden. In de kapel
ten overstaan van de nonnen. Of op het pleintje bij het tehuis tijdens de
sinterklaasviering, waar ze uit handen van de burgemeester een sinaasappel en
wat pepernoten kreeg. Gelegenheden die bij de 14-jarige J.......het
gevoel bestendigden dat ze dankbaar moest zijn. Dankbaar dat zíj,
regeringskind, weggehaald bij haar moeder en afgestaan door haar vader, mocht
bestaan. Dat er een overheid was die voor haar wilde zorgen. Want ze deed er
niet toe.
Als tweejarige werd de Rotterdamse J........ uit
huis geplaatst. In het Achterhoekse pleeggezin waar ze terechtkwam, werd ze
jarenlang misbruikt. Pas als volwassene bouwde ze een eigen leven op. Ze ging
psychologie studeren, werd maat van een adviesbureau, kreeg man en kinderen,
kleinkinderen – J...... is nu 68 – en ze weet nu: ze is het waard.
J...... is een van de honderden melders die de afgelopen
jaren probeerden genoegdoening te krijgen voor wat hen als kind mede door
toedoen van de overheid is aangedaan. Na onderzoek van de commissie-Samson naar
misbruik in de jeugdzorg was hiervoor een regeling opgetuigd. Maar de erkenning
en financiële compensatie die J..... verwachtte, bleef uit.
Ze voelde zich
niet altijd respectvol behandeld, en ze is niet de enige.
Erkenning via de bureaucratische weg: ze gelooft er niet
meer in. Zoveel tijd en geld naar zwaar bemande commissies met hoogleraren,
ambtenaren en juristen die het aangedane leed moesten compenseren. Of het nou
gaat om slachtoffers van jeugdzorg, de Katholieke Kerk, het Groningse gas; het
zijn procedures bedacht met categorieën en regeltjes en uitsluitingsbepalingen
die het leed soms juist versterken in plaats van verzachten. Ze denkt weleens:
had dat niet anders gekund?
Nadat haar aanvraag in 2017 was afgewezen, stapte J..... naar de Nationale Ombudsman en die gaf haar gelijk.
‘Onnavolgbaar’, noemde hij
het oordeel van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, dat de regeling voor
misbruikslachtoffers uitvoerde. En met die uitspraak in de hand heeft J....
nu de Staat en jeugdzorg aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De
dagvaarding ging deze maand de deur uit.
Samen met haar man blikt ze terug op de
procedure. Thuis, op de bank in Amsterdam. Het is de zoveelste keer dat ze haar
verhaal vertelt. Het kost haar soms zichtbaar moeite, het roept ook weer
herinneringen op. Toch wil ze het doen. „Ik zie het als mijn taak dit tot het
einde uit te zitten.” En ach, ze kunnen er ook om lachen, de bureaucratie, de
absurditeit ervan, humor houdt hen op de been. Het traject dat voor haar was
opgetuigd zien ze als een kluwen wol met een draadje eruit, waaraan je kunt
blíjven trekken. Acht jaar inmiddels, „en de wol is nog altijd niet op”.
Het eerste contact was een telefoontje, in het najaar van
2011. J.... gaf gehoor aan de oproep voor misbruikslachtoffers om zich te
melden en kreeg een vrijwilliger van de commissie-Samson aan de lijn. Die begon
meteen vragen te stellen: wat was er dan gebeurd, wanneer, waar, met wie? Ze
had de man gezegd: „Ik voel mij er niet prettig bij daar nu via de telefoon
uitgebreid op in te gaan.” In het gespreksverslag dat later over de post kwam,
herkende ze nauwelijks haar eigen stem. Ze dacht: gaat dit over mij?
Er volgde een afspraak bij Slachtofferhulp, de instantie die
haar zou helpen met het invullen van de formulieren voor het Schadefonds. Er
waren twee procedures: de Tijdelijke regeling waarbij de uitkering kon oplopen
tot 35.000 euro, en het Statuut, een uitkering tot 100.000 euro, waarvoor een
hogere bewijslast gold. Het ging haar niet om het geld, wil ze benadrukken,
maar om genoegdoening – „en daar hoort een financiële compensatie bij als
moreel gebaar”.
In een kantoortje in Amsterdam werd ze door een
vrijwilliger, een vrouw ditmaal, „urenlang doorgezaagd” – ze kan het niet
anders noemen – over haar ervaringen met misbruik in haar jeugd. Voor mensen
met trauma’s „geen handige manier” van interviewen.
Begin maar met de makkelijkste regeling, was het advies.
Daarvoor had ze bewijsstukken nodig: over haar ouders, haar uithuisplaatsing,
wie haar voogd was. J...., die tot haar veertiende bij een pleeggezin had
gewoond en daarna in een tehuis, had nooit één snipper dossier over zichzelf
gezien.
De zoektocht stuurde J..... het hele land door: van de
Achterhoek en haar eerste tehuis in Rotterdam, tot het Nationaal Archief in Den
Haag. Steeds weer moest ze uitleggen wat ze kwam doen.
Ze vond het „leerzaam”,
maar je moet het maar willen, de confrontatie. Zoals toen ze in het
rechtbankverslag over haar uithuisplaatsing las dat haar vader tegen de rechter
had gezegd: „Ik kan haar er niet bij hebben.”
In de loop van 2014 kwam de uitspraak van het Schadefonds:
J...... was ingedeeld in schaal twee. Het fonds hanteerde acht categorieën:
hoe ernstiger het leed, hoe hoger de schaal en het smartengeld.
J.... ging
in beroep, er volgde een hoorzitting in Rijswijk.
Opnieuw vertelde ze haar verhaal, nu tegenover een
commissielid en een „streng kijkende” jurist. Het was de enige keer in het hele
traject dat ze zich gehoord voelde.
J...: „Ken je het moment dat je in een
zaaltje luistert naar muzikanten en dat je samen opstijgt? Dat je de
verbondenheid voelt, de eenheid?” Zo ervoer ze dat gesprek. Ze had het
commissielid over het misbruik verteld en zag hém boos worden. Hij toonde
empathie. „Hij zag me staan.”
Was het daarbij gebleven, dan had ze er vrede mee gehad.
Maar ze ging van categorie twee naar zes en kwam daardoor in aanmerking voor de
procedure bij het Statuut. De Staat kon de instelling die toen verantwoordelijk
voor haar was, aansprakelijk stellen. Daarvoor moest J..... de instelling
vínden en met ‘steunbewijs’ aantonen dat die destijds van het misbruik op de
hoogte was en niet had ingegrepen.
„Goed je best doen”, was J.... altijd gezegd als de
voogdes op bezoek kwam in het pleeggezin. Dan gingen ze zitten in de keurige
voorkamer en hield J de schijn op. Maar één keer ging het anders en was
er een nieuwe voogdes die met haar ergens anders ging zitten en toen vertelde
ze wél het hele verhaal. „Je kunt hier niet blijven”, had ze met grote ogen
gezegd. J bleef achter met het idee dat ze elk moment kon worden
opgehaald. Maar dat gebeurde niet. Deze voogdes heeft ze nooit meer gezien –
het maakt haar nog altijd kwaad.
De instelling bestond niet meer, er moest een rechtsopvolger
worden gevonden. Dat lukte, na een halfjaar. Een nieuwe zoektocht naar
‘steunbewijs’ volgde. Ze belde met iemand uit de Achterhoek die met de voogd
aan tafel had gezeten en zich „de pleuris” schrok. „Hij zou na het eten
terugbellen, moet-ie nog steeds doen.” Later vond ze alsnog drie oude bekenden
die konden getuigen over de impact van de traumatische gebeurtenis met de
voogdes.
Mei 2017. Met de bewijsstukken in de hand toog ze naar het
deftige gebouw van de Raad van State op de Haagse Kneuterdijk. Daar mocht ze
plaatsnemen aan een grote tafel in een kamer met houten wanden en een hoog
plafond. Tegenover haar drie hoogleraren en een ondersteuner. De bestuurder van
de verantwoordelijke instelling zou volgens het Statuut aanwezig moeten zijn,
dit bleek niet het geval. Wel een jurist, namens de tegenpartij. „Gaat uw
gang”, zei een commissielid.
J stond erop dat de bestuurder van de instelling
erbij zou zijn. Er volgde een afspraak bij de instelling. Daar hoorde ze van de
bestuurder dat het budget van de instelling beperkt was. En dat ze als ze moest
kiezen tussen J. en haar huidige pupillen, ze voor die laatsten koos.
Er volgde een tweede hoorzitting in aanwezigheid van de
bestuurder, opnieuw op de Kneuterdijk.
J keerde er draaierig van terug.
Alle verklaringen en getuigenissen die ze met zoveel moeite had verzameld,
kwamen niet aan de orde, de tegenpartij werd niets gevraagd. „We geloven wat u
zegt”, had een commissielid gezegd, „maar het bewijs is niet genoeg”.
J hoorde een lid zeggen: „Vorige week nam iemand genoegen met excuses. Waarom
doet u dat niet?” Wat haar was overkomen „paste in het tijdsbeeld”, zei een
commissielid.
De sfeer werd grimmig, ervoer J. Er was al zoveel
tijd aan haar casus besteed, dat gevoel kreeg ze. „Alsof ik mijn mond moest
houden. Moest inbinden, dankbaar moest zijn.” Even voelde ze zich klein worden,
dacht weer: zie je wel, het heeft geen zin. De nietigheid van toen.
Dank U, o God, ik wil U danken
dat ik danken kan
Nationale Ombudsman Reinier van Zutphen zou later zeggen
niet te kunnen begrijpen hoe het Schadefonds J claim kon afwijzen. De
commissie had haar geloofd, vond haar verklaring „authentiek en gedetailleerd”,
maar ze had „schriftelijk steunbewijs uit die tijd” moeten hebben.
Maar kun je
van een kind verwachten dat het over seksueel misbruik vertelt? Dat het
aangifte doet? En zelfs dan, „na zoveel jaar zijn veel dossiers vernietigd”.
Uit een gesprek tussen de Ombudsman en het Schadefonds bleek dat er soortgelijke
gevallen waren, waarin de commissie de regeling op dezelfde manier had
toegepast.
In het voorjaar van 2017, nog vóór die laatste hoorzitting,
werd de regeling door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
geëvalueerd. Toen bleek al dat voor een deel van de slachtoffers „het beoogde
doel niet is bereikt”.
Het zelf moeten verzamelen van bewijs was „een zware
emotionele belasting”, zagen de onderzoekers. En de individuele financiële
aansprakelijkheid van instellingen had soms geleid tot een „verdedigende
opstelling van de instelling” en daarmee „voor de slachtoffers pijnlijke
confrontaties tijdens hoorzittingen”. De regeling had „met name gewerkt voor de
meest zelfredzame, meest veerkrachtige of best gesteunde slachtoffers”.
„Weeffouten in het systeem”, zeggen J en haar man op de bank in Amsterdam. Waarom moet het slachtoffer alle moeite
doen? Bewijs opvragen bij een instelling die daar allesbehalve belang bij
heeft.
Waarom moet die instelling opdraaien voor de genoegdoening, ten koste
van de huidige zorg? En waarom geen financiële erkenning, als over de
verklaring geen twijfel bestaat?
J: „Als ik door rood licht rijd en een
boete van 200 euro moet betalen, kan ik toch ook niet zeggen: ik erken mijn
fout en toedeledoki.”
Al die commissies ter genoegdoening, met hun trajecten en
procedures,
J en haar man hebben de indruk dat ze vooral zijn opgetuigd
voor de buitenkant.
„Dat de overheid kan zeggen: ‘Kijk, dit probleem is opgepakt, er is een commissie gevormd en die heeft fan-tas-tisch gedraaid’. Maar het is alsof je zegt: ik heb vier kinderen, met drie ervan gaat het goed. Dat is toch een uitstekende score?”
„Dat de overheid kan zeggen: ‘Kijk, dit probleem is opgepakt, er is een commissie gevormd en die heeft fan-tas-tisch gedraaid’. Maar het is alsof je zegt: ik heb vier kinderen, met drie ervan gaat het goed. Dat is toch een uitstekende score?”
REACTIE SCHADEFONDS ‘AANZIENLIJK DEEL VOELDE ZICH ERKEND’
Op het traject van J kan het Schadefonds
Geweldsmisdrijven vanwege de privacy niet ingaan, zegt directeur Monique de
Groot.
Over de regeling voor misbruikslachtoffers in de jeugdzorg – die afliep
in 2017 – is ze „vrij positief”. Een aanzienlijk deel van de aanvragers heeft
zich volgens haar erkend gevoeld, juist ook door de hoorzittingen waarin mensen
hun verhaal kwijt konden. Maar er konden volgens haar ook zaken beter.
Zo
ervoeren aanvragers het bestaan van twee regelingen als „verwarrend” en merkte
De Groot gaandeweg dat het beter was om het accent van de hoorzittingen minder
te leggen „op het juridische”.
Het Schadefonds had „met de kennis van nu” ervoor gepleit de
regelingen anders in te richten. De Groot: „Eén regeling, eenvoudiger van
opzet, en kijken hoe je de aanvrager kan helpen met het vergaren van bewijs.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten