maandag, augustus 22, 2011

De Lange Jan van St Joep; (De geheimen van Sint Joep en Sint Anne 3)

bron JUZO
JUZONieuws-Magazine

21-08-2011

WóóW

Het klooster Tehuis van Sint Jozef te Heel herbergde onder de pupillen en bewoners één boomlange, brede, magere, goedlachse maar kale jongeman van naar schatting 20 tot 25 jaar. Iedere middag liep hij tussen 12 en 1 uur door de hoofdstraat en de straten van Heel. Ik kwam hem ook iedere dag tegen omdat ik iedere dag tijdens mijn werk voor het Limburgs Dagblad op mijn fietsje door Heel reed.

Gedurende vele jaren hadden wij de gewoonte elkaar te groeten. Het ontbrak er geen enkele keer aan behalve één fatale misrekening, verstrooidheid, waarover straks meer. De groet bestond uit een arnzwaai, van verre, een vrolijk gezicht, en op zeer luide toon uitgeroepen vreugdekreet die nog het meest leek op “WooW!”

Je zag hem opleven na de groet, en breed lachend kwiek en lenig liep hij op grote snelle passen op de stoep verder. Bijna twee meter twintig lang en een kaal hoofd. Donderende stem. Ik reed onbezorgd en onverstoorbaar door. Soms maakte ik ‘n praatje.

Ik kende hem niet, bij naam, en ben hem van stond af aan “Lange Jan” gaan noemen omdat ik geen andere naam wist. Ik had hem een hand gegeven tijdens een rondleiding in Sint Joep te Heel die door de directie aan de pers werd gegeven. Verrukt en dolgelukkig keek hij me toen aan. Alleen omdat iemand anders, een vreemde, aandacht aan hem besteedde.
Hij vergat mij nooit. Hij was doofstom. Motorisch gestoord.

Vele jaren ging dat gebruik zo door. Als ik hem zag, een wilde zwaai vanaf de fiets, “Woow!” en prettig glimlachend verder gefietst. Zomer en winter, bij ieder weer, in zonneschijn regen en harde wind. Iedere dag.

Kinderen van ons volk

Één dag, één keer ben ik het vergeten. Ik zag hem te laat, geheel in gedachten verzonken, en toen ik me omdraaide was hij verdwenen. Ik zag hem niet meer. Op mijn dagelijkse fietstocht naar ‘t werk door Heel keek ik vaak rond of ik hem nog zag. Hij was er niet meer.

Aan de zoon van Mia die naast mij zat in ‘t koor en die werkte als verzorger en begeleider in Sint Joep, legde ik het verschijnsel, de “vermissing” van de Lange Jan eens voor. Het bleek dat hij toen nog niet zo lang geleden overleden was. “Hij had zich het feit, dat jij hem niet meer groette erg aangetrokken” vertelde de verzorger. Het was maar één keer geweest. Ik trok ‘t me aan.

Één keer, maakte ik de fout door hem niet te groeten. Het was meteen fataal voor hem. Zo zijn gehandicap[ten.
Gehandicapten hebben vaak een veel gecompliceerder gevoeliger compensererend sensor-leven van affectie, dan “gewone” mensen zich kunnen voorstellen.

Het nieuwe beleid van de tehuizen in Heel in de tachtiger jaren van de vorige eeuw kwam erop neer dat men patiënten en pupillen, cliënten en verzorgden zoveel mogelijk “het huis uit zette”.

Buiten liet wandelen in de straten pleinen en gelegenheden van het dorp en de dorpen. “Wie werkelijk niet meer buiten kan gehandhaafd worden, die moet maar binnen blijven” luidde het devies.

Recht op vrijheid

Wie zijn wij “normalen”, dat wij ons op een hoger voetstuk stellen?
Men vond dat de gehandicapten in de dorpen en steden van Limburg ter wereld waren gekomen, en net zo goed net zoveel recht op de “vrijheid” van het buiten het tehuis zijn als dat kon, hadden, als niet-gehandicapten. Dat devies geldt tot op heden nog steeds. De directies huldigen anno nu volstrekte openheid en communicatie, in iedere gewenste vorm en gelegenheid. Dat kan ieder zelf uitproberen en ook constateren.

Het zijn de kinderen van ons volk, die er werken en die er verzorgd worden.

Ze zijn daardoor niet afschrikwekkend, of iets waarvoor men zich moet schamen. Ze spreken tot de verbeelding, omdat ze er netjes uitzien. Hun eigen, blijmoedig leven leiden. Zichtbaar goed verzorgd worden door de begeleiders. Daar is maar zelden ‘n schouderklopje of ‘n dankbetuiging voor.

Ik sprak eens met een van de cliënten van Sint Joep in Heel na ‘n raadsvergadering. Het bleek dat de man buitengewoon intelligent was en uitstekend kon discussiëren. Hij had alleen een handicap waardoor hij zijn leven lang in het tehuis woonde. “Ik heb de Vitus-dans,” zei hij. Een bijzondere, ongeneeslijke vorm van Parkinson.

In de gemeente Heel en Panheel, maar ook in de dorpen eromheen, houdt men zonder moeite of inspanning rekening met de gehandicapten buiten op straat. Het is soms net, alsof de “normale” inwoners van de dorpen rondom het tehuis, daardoor ook een heel klein “tikje”, hebben meegekregen.

De tehuisbewoners en van de sociowoningen lopen in de volle vrijheidin grote aantallen buiten, en ook in de winkels. Ze zitten in de bus, en worden de chauffeur naar buiten geholpen, als ze er zijn. Men maakt er ‘n praatje mee. Kinderen krijgen het uitgelegd, waarom ze zo zijn. Ze horen erbij en dat is een van de mooiste en leukste dingen, die steeds opnieuw opvallen, in de dorpen en gemeenten van Limburg waar de tehuizen zijn.

Beslotenheid van de tehuizen, en slechte pedagogische psychiatrische en hygiënische omstandigheden, zijn al lang verleden tijd. Het werk van de verzorgende is niettemin nog steeds extreem zwaar.

Kijk maar in de straten van Heel. Er lopen pupillen en verzorgers. Bewoners en “vreemden”. Zij lachen. Ze hebben het goed en naar hun zin in ‘n mooie, comfortabele en inspirerende omgeving. Dat is de winst die we op het verleden hebben geboekt.




Geen opmerkingen: