NIJMEGEN - Seksueel misbruik door rooms-katholieke geestelijken is een eeuwenoud fenomeen. Wat echter veranderde, is de groep slachtoffers. In de zeventiende en de achttiende eeuw waren dat vooral vrouwelijke biechtelingen, in de negentiende en de twintigste eeuw met name jonge jongens.
Kerkhistoricus prof. dr. P. Nissen, hoogleraar cultuurgeschiedenis van de religiositeit aan de Radboud Universiteit Nijmegen, sprak dinsdag op een symposium over seksueel misbruik in rooms-katholieke instellingen. De bijeenkomst was georganiseerd door het Soeterbeeck Programma van de Nijmeegse universiteit.
Het seksuele misbruik door geestelijken is volgens prof. Nissen zeker geen vrucht van de seksuele revolutie van de jaren zestig of van de verwarring na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), zoals conservatieve rooms-katholieken soms stellen. „Het is onhoudbaar om de zoektocht en experimenteerdrift onder priesters en religieuzen ten gevolge van de seksuele revolutie van de jaren zestig aan te voeren als verklaring van het seksuele misbruik van minderjarigen, om de eenvoudige reden dat een groot deel van het inmiddels in binnen- en buitenland gerapporteerde misbruik vóór die seksuele revolutie van het midden van de jaren zestig heeft plaatsgevonden. Het zou hooguit een toename van het misbruik kunnen verklaren, als die toename er vanaf het midden van de jaren zestig überhaupt geweest is.”
Seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk is veel ouder, aldus prof. Nissen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit kerkelijke processen en regelgeving over seksueel misbruik door priesters. Zo somt de studie van Jozef de Brouwer over de kerkelijke rechtspraak in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1975 niet alleen een grote rij van processen op tegen priesters die de celibaatsgelofte overtraden of een seksuele relatie hadden met vrouwelijke kloosterlingen, maar ook priesters die kinderen in een weeshuis misbruikten.
Volgens prof. Nissen is het een „hardnekkig misverstand” dat Rome pas in de twintigste eeuw regelingen trof voor de omgang met priesters die seksueel misbruik hebben gepleegd. „Die regelingen zijn er, voor zover ik heb kunnen nagaan, al zeker vanaf de zeventiende eeuw, en we mogen dus aannemen dat het fenomeen van het seksuele misbruik ook zeker zo oud is.”
Zo veroordeelde paus Benedictus XIV in de constitutie ”Sacramentum poenitentiae” (”Het sacrament van de boete”) van 1 juni 1741 het seksuele misbruik door priesters in de meest krachtige bewoordingen. „Het document brengt niet alleen de schending van de heiligheid van de biecht tot uitdrukking, maar ook de schending van de integriteit van het slachtoffer, iets wat in de twintigste-eeuwse instructies eigenlijk nauwelijks naar voren komt. Daar lijkt vooral het sacrament en niet het misbruikte kind of de misbruikte vrouw het grote slachtoffer te zijn.”
De regelgeving in de zeventiende en achttiende eeuw spreekt nergens over geheimhouding, aldus prof. Nissen. „Terwijl in de tweede helft van de twintigste eeuw de zwaarste vorm van geheimhouding in acht genomen moest worden.”
Ook de groep slachtoffers van seksueel misbruik veranderde in de loop der eeuwen. In de zeventiende en de achttiende eeuw waren dat vooral vrouwelijke biechtelingen, in de negentiende en de twintigste eeuw met name jonge jongens, pubers en adolescenten.
Dat betekent niet dat de seksuele oriëntatie van priesters en mannelijke religieuzen in die tijd ingrijpend veranderde. „Veel waarschijnlijker lijkt het mij dat zich in de negentiende en twintigste eeuw aan priesters en mannelijke religieuzen een veel gemakkelijker prooi aandiende voor het uitleven van hun seksuele driftleven.”
Dat die slachtoffergroep er kwam, heeft volgens prof. Nissen te maken met de explosieve groei van het rooms-katholieke jeugdwerk, het internaatswezen en het aantal misdienaars in de parochies. Vóór die tijd trad doorgaans de koster als misdienaar op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten