Trouw
4 maart 2010
Monic Slingeland
Hoe kan het dat het zolang stil bleef rond kinderen die misbruikt zijn door rk geestelijken? D. V., nu 62, vertelt voor het eerst over zijn tijd op het internaat en seminarie.
...
Het verhaal over de sfeer waarin dat gebeurde komt makkelijk over zijn lippen. Maar als hij de bladzijden van het fotoalbum omslaat, valt op dat zijn vingers trillen. „Het is absoluut niet mijn bedoeling om personen aan te klagen. Ik ben niet rancuneus”, zegt V.. „Maar ik wil wel mijn verhaal kwijt over de zwijgcultuur waarin het zich afspeelde.”
„Ik ben geboren op Java, in een katholiek gezin. Vijf kinderen, ik ben de oudste. Mijn ouders zijn allebei in de oorlog katholiek geworden. Ze waren dus bekeerlingen en best fanatiek katholiek.”
De moeder van V. heeft in het kamp gezeten, zijn vader was krijgsgevangene. Later gaat zijn vader werken bij het leger. „Het was bij ons een chaotisch huishouden, met een vader die veel weg was, een moeder die het met haar kampverleden niet aankon, die vijf kinderen. Ik nam als oudste de verantwoordelijkheid van mijn vader over.”
Als het gezin naar Harderwijk verhuist, gaat D. bij de scouting. Hij is dan negen jaar. Op school heeft hij moeite om makkelijk aansluiting te vinden met klasgenoten. „Ik werd gepest op school. Bij de scouting, was er een leider die me troostte. Hij moet aangevoeld hebben dat ik een kwetsbaar jongetje was. Bij dat troosten ging hij steeds verder. Ik voelde op een gegeven moment dat hij over de grens ging. Toen heb ik ’stop’ gezegd. Hij heeft dat gerespecteerd. Het is daarna opgehouden. Maar ik heb het nooit aan iemand verteld.”
In Harderwijk zaten de Norbertijnen, in klooster-kasteel De Essenburg. Regelmatig kwam de pater Norbertijn bij het gezin V. praten. „Het was gebruikelijk dat elk katholiek gezin een priester leverde. Ik had roeping, ik wilde wel priester worden.” Wat dat precies inhield, daar had hij eigenlijk geen idee van. „De verantwoordelijkheid thuis was me te zwaar. Het leek me wel aantrekkelijk, van huis weg te zijn.
De witte Norbertijnse pij van de kapelaan, dat leek D. wel wat. In overleg met de kapelaan ging de 12-jarige D. in Heeswijk-Dinther naar het internaat, als aanloop tot de priesteropleiding. „Het was strict georganiseerd, in groepen van zes jongens. Je leerde, bij het wandelen naar beneden te kijken, niet naar de meisjes. Het vuur voor het andere geslacht mocht vooral niet aangewakkerd worden. In de kelder was een smalle gang met nissen en in elke nis een kapelletje. Daar droeg iedere pater iedere dag een mis op. Als jongen moest je dan in zo’n kleine nis achter de pater knielen en met hem meedoen. Als je te laat was met bijvoorbeeld het belletje te rinkelen tijdens de consecratie, schopte de pater naar achteren. Dat voelde je dan wel. Het was niet een erg gewijde sfeer, daar. En een vreemde intimiteit, met een pater samen in zo’n kleine nis.”
Niet in zo’n krap kapelletje, maar in de kamer van de pater tekenleraar kwam V. onaangenaam in contact met een rk geestelijke. „Pater tekenleraar had de opdracht een mozaïek te maken voor een bank in Heeswijk. Hij vroeg me te poseren. Iedere keer weer moest ik bij hem komen. Als je nu die foto’s ziet als ik aan het voetballen ben, dan zie je dat ik ook op mijn vijftiende een graatmagere jongen was. Dus ik begrijp niet waarom juist ik moest poseren. Achteraf denk ik dat hij, net als de pater bij de scouting, aanvoelde dat ik een kwetsbaar jongetje was. Pater tekenleraar voelde steeds aan mijn spieren en omdat ik zo mager was, moest hij overal flink in knijpen en op duwen. Hij had alles gehad, armen, benen, en toen vroeg hij of ik mijn onderbroek wilde uitdoen. Dat weigerde ik. Daarna was het meteen afgelopen. Ik hoefde nooit meer te poseren.” De pater leeft niet meer. Het mozaïek hangt er nog altijd.
Met de saamhorigheid die jongens hebben in zo’n internaat, is te verwachten dat hij zo’n verhaal over een handtastelijke pater wel zou vertellen, in de conversatiezaal of tijdens de wandeling. „Ik heb het nooit verteld. Er was toch een zwijgcultuur. En ik wilde, denk ik achteraf, de pater tekenleraar beschermen. Ik vond hem aardig. En ik vond het vooral dom van hem.”
Na het incident ging V. vervroegd van het internaat af. „Ik vertelde thuis dat ik heimwee had en me eenzaam voelde. Dat was ook zo. Ze begrepen het.”
De roeping bleef. Hij deed in Harderwijk eindexamen en ging daarna naar het klooster in Hamborn, vlak bij Duisburg, in het Ruhrgebied. Daar trad hij in. Weer bij de Norbertijnen, die daar aan vormingswerk deden onder de Sudeten-Duitsers, gevlucht uit Polen.
Daarna werd V. tegen zijn zin naar een seminarie in Oostenrijk gestuurd, naar het klooster Schlägel, bij Aigen, tegen de Tsjechische grens. Het was eind jaren zestig. „Het was er een gênante luxe. We hoefden er niet naar beneden te kijken, op straat boog iedereen voor ons, als we gingen wandelen. Twee keer per dag wijn bij het eten. We hadden grote eenpersoonskamers. Geen vervelende intimiteit.”
„Ik merkte homoseksuele tendensen om mij heen. Waar ik dat aan zag? Moeilijk te zeggen. Kleine dingen, je voelde het. Ik besloot, voor het eerst, te spreken over mijn vervelende ervaringen bij de scouting en in het internaat. We kregen moraaltheologie, seksualiteit was een onderwerp geworden. Bij mijn geestelijk raadsman kaartte ik de zaak aan. Ik zal nooit vergeten wat hij zei: „Celibaat is een ding. En hier praten wij niet over.”
Het was echt een taboe. Ik had er veel moeite mee. Of je houdt je aan het celibaat, of je geeft toe dat er seksualiteit is en dan laat je dat ter sprake komen. Ik heb het nog een keer aangekaart bij de novicenpater. Van de herinnering aan de aanrandingen bij de scouting en door de pater tekenleraar kreeg ik steeds meer last. De novicenpater zei dat het het verstandigste was, er niet over te spreken. Toen ben ik heel ziek geworden. Ik voelde me in de steek gelaten en kreeg heimwee. Ik heb verlof gevraagd, kreeg onderweg in de nachttrein een acute leverontsteking en heb een paar weken in Oostenrijk in het ziekenhuis gelegen. Daar in dat ziekenhuis, heb ik goed nagedacht. Intimiteit was voor mij bedreigend geworden. Ik vond mezelf daarom ongeschikt voor pastoraal werk. Ik zou het niet aankunnen dichtbij mensen te komen en ook hun leed op me te nemen. Een medicijnenstudie verwierp ik ook, om die reden. Als arts kom je te dicht bij mensen. Ik voelde me kwetsbaar, met mijn verleden. Zo besloot ik op mijn negentiende biologie te gaan studeren.”
V. stapte in zijn studietijd over naar de remonstrantse kerk, is actief geworden, onder meer als adviseur voor predikanten.
...
complete artikel
Waarmee verklaard werd waarom de Ryan commissie er 10 jaar over moest doen.
God vergeve het ze, ik kan het niet.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten