woensdag, juni 29, 2011

OM liet misbruikzaken Kerk opzettelijk verjaren in een kastje

nrc 29-6-2011


OM liet misbruikzaken Kerk opzettelijk verjaren in een kastje

paleisvanjustitie
Het oude Paleis van Justitie in Den Bosch. Beeld Google Maps
BINNENLAND 
Het Openbaar Ministerie heeft misbruikzaken van katholieke priesters en geestelijken opzettelijk laten verjaren. De zaken werden opgeborgen in een kastje in het Paleis van Justitie in Den Bosch.
Dat blijkt uit een rapport over de afhandeling door het OM van kerkelijke misbruikzaken in het verleden. Het is geschreven door voormalig procureur-generaal Dato Steenhuis op verzoek van het College van procureurs-generaal. Het rapport is vandaag aangeboden aan de Tweede Kamer.
In het rapport wordt het bestaan van het speciale kastje gemeld door Hans Blok, oud-procureur-generaal in Den Bosch. Bij zijn aantreden in 1997, als opvolger van Rolph Gonsalves, trof hij het kastje aan. Daarin lagen zedenzaken tegen katholieke geestelijken opgeborgen. Het waren, schrijft Steenhuis in zijn rapport, zaken uit de jaren vijftig en zestig waarmee niets gedaan was door opeenvolgende procureurs-generaal. Voorgangers van Gonsalves waren J. Corsten (1978-1986) en A. van Overveldt (1965-1978).

‘ZES Á ZEVEN ZAKEN IN HET KASTJE’

Volgens Steenhuis lagen er toen Blok aantrad nog “zes á zeven zaken” in het kastje. Blok liet, schrijft Steenhuis, de dossiers opbergen omdat er zoveel jaar later “niets meer mee valt te doen”. Volgens Steenhuis zijn de dossiers daarna op grond van de Wet politiegegevens vernietigd. “Ik sluit niet uit dat de zaken in het kastje waren gelegd om ze te laten verjaren”, zegt Steenhuis in een toelichting op zijn rapport. Het bestaan van het kastje is tegenover Steenhuis bevestigd door Rein Peters, waarnemend procureur-generaal na het vertrek van Gonsalves.
In zijn rapport citeert Steenhuis ook uit de memoires van Gonsalves. Die deed verslag van zijn kennismakingsgesprek in 1986 met twee bisschoppen:
“Ik bezocht de bisschoppen op eigen initiatief. Van mijn voorganger begreep ik dat zich wel eens delicate zaken voordeden, waarin leden van de katholieke geestelijkheid waren betrokken. Men stond een discrete behandeling voor. Tegen de bisschoppen zei ik: ‘Ik wil ook op dat punt duidelijk zijn. Als u hoort dat een van uw priesters zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt’ - waarbij het kon gaan om zedendelicten – ‘dan raad ik u aan om daar meteen met mij contact over op te nemen. Ik ben dan bereid met u te overleggen hoe we de publicitaire schade kunnen beperken. Maar één ding zeg ik u wel: de zaken worden hoe dan ook aangepakt.’”

NOG EEN AANWIJZING VOOR APARTE BEHANDELING GEESTELIJKEN

Het rapport bevat nóg een aanwijzing dat er een aparte behandeling was voor geestelijken. Steenhuis beschrijft een kwestie bij het parket Maastricht. In 1981 zei toenmalig hoofdofficier E. Bauwens tegen officier van justitie J. Huurman, die een zedenzaak tegen een priester op haar bord had gekregen: “Geef maar hier, deze doet de Kerk zelf af.” Huurman is nu vice-president van het gerechtshof in Den Bosch.
De opdracht voor het rapport kwam in februari dit jaar van het College van procureurs-generaal. Dat gaf daarmee gehoor aan een verzoek van de Tweede Kamer. De Kamer was gealarmeerd door berichten over twee zaken van pedofiele priesters die in de jaren tachtig ten onrechte waren geseponeerd. In andere gevallen kregen priesters lage straffen. Bovendien was het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering, ondanks de veelheid aan misbruik.
Voormalig bisschop Jo Gijsen van Roermond (1972-1993) bevestigde eerder over misbruikzaken contacten te hebben gehad bij de parketten in Maastricht en Roermond. Steenhuis sprak niet met Gijsen of andere kerkbestuurders: “Ik wilde mijn onderzoek simpel houden en er was haast bij. Ik moest voor het reces van de Kamer klaar zijn”.

ONDERVRAAGDEN ONTKENNEN BETROKKENHEID

Steenhuis sprak wel met 17 (oud) medewerkers van politie en justitie die in het verleden actief waren in de katholieke landsdelen. Zij ontkennen zelf katholieke geestelijken een ‘voorkeursbehandeling’ te hebben gegeven. Ook zeggen ze - anders dan een kennismakingsgesprek – nooit contacten te hebben gehad met kerkelijke autoriteiten en bevestigen niet dat de Kerk geprobeerd heeft eventuele aangiftes weg te frustreren of onderzoeken tegen te houden. Ook de suggestie dat er binnen het OM aparte regelingen voor priesters bestonden, wordt volgens Steenhuis “niet ondersteund”.
Steenhuis wil aan deze conclusie uit zijn rapport nog wel iets toevoegen: “Ik kan niet uitsluiten, dat met name vóór 1980 priesters en geestelijken wél op een aparte behandeling konden rekenen. Misschien had mijn conclusie iets genuanceerder gekund.”

Geen opmerkingen: