‘Laat de kinderen tot mij komen’
Gedachten bij seksueel misbruik (2)
Seksueel misbruik van minderjarigen is een misdrijf dat helaas niet tot onze tijd beperkt blijft. Het is van alle tijden. In het Nieuwe Testament stuiten we op een onvoorwaardelijke veroordeling uit de mond van Jezus. Misschien leest niet iedereen de betreffende passages met dezelfde ogen, maar behalve expliciete veroordelingen vinden we ook kritiek op praktijken van seksueel misbruik uit kringen van machthebbers, keizers en hun hofhouding.
De Romeinse keizer onder wie Christus veroordeeld, gekruisigd en gedood werd, was de als zeer wellustig bekend staande keizer Tiberius (14-37 nC). De Romeinse geschiedschrijver Suetonius beschrijft uitspattingen en misdaden waarvan de roep ook Palestina en de joodse tijdgenoten van Jezus van Nazareth bereikt. We spreken over de periode rond 30 na Christus. Consuls, keizers en leiders van het volk kregen kinderen aangeboden bij wijze van cadeau ter seksueel vermaak. Het volk eerde hun leiders daarmee. Dit waren niet de kinderen van Romeinse burgers, maar die van slaven en slavinnen. Suetonius beschrijft wat Tiberius met deze willoze geschenken uitspookte: “Op Capri liet hij plekjes voor zinnelijk genot inrichten waar jongens en meisjes verkleed als Pan en nimfen verleidingshandelingen verrichten: het volk noemde deze plaats openlijk ‘de tuin van de oude geit’… [Tiberius] verwierf een reputatie in nog grovere ontsporingen die men nauwelijks durft te vertellen, laat staan geloven. Zo trainde hij bijvoorbeeld kleine jongens (die hij ‘hapjes’ noemde) om tussen zijn dijen te kruipen als hij ging zwemmen om hem te prikkelen met hun likjes en beetjes, en ongespeende babies hield hij aan zijn geslachtsdeel als was het de borst, verkikkerd als hij door zijn aard en leeftijd was op deze vorm van bevrediging” (Suetonius, Leven van de Keizers, ‘Tiberius’ 43-44).
Het aanbieden van kinderen ter seksueel vermaak van mannen van aanzien is een praktijk die meespeelt op de achtergrond van het verhaal over de kinderen die men bij Jezus brengt. Een praktijk die uiteraard streng veroordeeld wordt. Marcus vertelt het als volgt: “De mensen probeerden kinderen (paidía) bij hem te brengen om ze door hem te laten aanraken, maar de leerlingen berispten hen. Toen Jezus dat zag, wond hij zich erover op en zei tegen hen; ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is
zoals zij. Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.’ Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen” (Marcus 10,13-16).
Niet onmiddellijk duidelijk in dit verhaal is de houding van de leerlingen die willen verhinderen dat mensen kinderen (niet: hun kinderen) bij hem brengen. Het woord paidía kan ‘kinderen’ betekenen, maar ook ‘slaven’. Het Griekse woord voor ‘aanraken’ (hapsêtai), zeggen sommige exegeten, heeft seksuele connotaties. Denken de leerlingen wellicht aan de Romeinse lusthofverhalen en grijpen ze daarom in? Verdenken ze deze paidía ervan dat het hoertjes en schandknapen zijn? Het verhaal kan een kritiek zijn op de Grieks-Romeinse praktijk van dit schandelijke eerbetoon. Sommige exegeten volgen deze weg. In elk geval wordt de situatie door Jezus op zijn kop gezet. Hij ziet in het kind het kind. Volledig onbevangen neemt hij hen in zijn armen en zegent hen. Zijn uitspraak: “Het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij”, benadrukt hun onschuld. Mochten de mensen de door de leerlingen vermoede bijbedoelingen hebben, Jezus keert dit vermoeden van ‘schuld’ om in onschuld.
Er is nog een tweede passage die door exegeten met pederastie in verband wordt gebracht (als parallel in de synoptische evangeliën zijn het er meer, maar die laat ik even buiten beschouwing). Verdedigt de eerste tekst de onschuld van de kinderen, de tweede veroordeelt de schuld van de volwassenen. In het evangelie van Mattheüs veroordeelt Jezus het gedrag van mensen die kinderen van hun eer beroven en verachten: “Op dat moment kwamen de leerlingen Jezus vragen:
‘Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk van de hemelen?’ Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden neer en zei: ‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemelen zeker niet binnengaan. Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemelen. En wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op. Wie een van deze kleintjes (mikroon) die in mij geloven van de goede weg afbrengt (skandalísêi), die kan maar beter met een molensteen om zijn nek in zee geworpen worden en in de diepte verdrinken… Waak ervoor om ook maar een van deze kleintjes te verachten’” (Mattheüs 18,1-6 en 10).
Uit het woord skandalísêi blijkt dat het hier over misbruik gaat of pederastie. Schandaliseren betekent dat men een kind van zijn eer berooft. De straf is van de zwaarste soort. De dood door verdrinking. Niet helemaal overigens, want dat zou op zijn beurt weer onchristelijk zijn – Jezus maakt hier eerder een soort vergelijking: een kind misbruiken staat gelijk aan de dood.
De boodschap is duidelijk. Kinderen zijn heilig. Om dit te onderstrepen voegt Jezus eraan toe: “… hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse vader” (Mattheüs 18,10). De boodschap naar de daders is eveneens duidelijk. Geen genade. Althans niet in dit ondermaanse. De Jezus van Mattheüs spreekt hier harde taal. In hetzelfde verband stelt hij: “Als je hand of je voet je op de verkeerde weg zet, hak hem dan af en werp hem weg… Brengt je oog je op de verkeerde weg, ruk het dan uit…” (Mattheüs 18,8-9). De onschuld van kinderen mag nooit in gevaar worden gebracht.
De christelijke cultuur is een cultuur van vergeving. Dat wil zij althans graag zijn. Wij zullen daders van seksueel misbruik niet zo gauw met een molensteen om hun hals in zee werpen. Maar aan wie komt de vergeving toe? Onze cultuur was tot voor kort een christelijke cultuur waarin seksueel misbruik van minderjarigen voor alles als zonde gekwalificeerd werd. Een doodzonde, als we het evangelie goed lezen. Thans is misbruik vooral een misdaad die geregeld wordt in het Wetboek van Strafrecht. Daders van seksueel misbruik lever je over aan het Openbaar Ministerie. Dat is oceaan genoeg om in te verdrinken. Maar niet verzwijg je hun daden, niet absolveer je hen of verplaats je hen buiten het bisdom of de provincie. Want dan leg je die molensteen anderen om de hals. Hoe vergevingsgezind we ook willen zijn, het evangelie biedt hier geen ruimte.
Patrick Chatelion Counet
Gedachten bij seksueel misbruik (2)
Seksueel misbruik van minderjarigen is een misdrijf dat helaas niet tot onze tijd beperkt blijft. Het is van alle tijden. In het Nieuwe Testament stuiten we op een onvoorwaardelijke veroordeling uit de mond van Jezus. Misschien leest niet iedereen de betreffende passages met dezelfde ogen, maar behalve expliciete veroordelingen vinden we ook kritiek op praktijken van seksueel misbruik uit kringen van machthebbers, keizers en hun hofhouding.
De Romeinse keizer onder wie Christus veroordeeld, gekruisigd en gedood werd, was de als zeer wellustig bekend staande keizer Tiberius (14-37 nC). De Romeinse geschiedschrijver Suetonius beschrijft uitspattingen en misdaden waarvan de roep ook Palestina en de joodse tijdgenoten van Jezus van Nazareth bereikt. We spreken over de periode rond 30 na Christus. Consuls, keizers en leiders van het volk kregen kinderen aangeboden bij wijze van cadeau ter seksueel vermaak. Het volk eerde hun leiders daarmee. Dit waren niet de kinderen van Romeinse burgers, maar die van slaven en slavinnen. Suetonius beschrijft wat Tiberius met deze willoze geschenken uitspookte: “Op Capri liet hij plekjes voor zinnelijk genot inrichten waar jongens en meisjes verkleed als Pan en nimfen verleidingshandelingen verrichten: het volk noemde deze plaats openlijk ‘de tuin van de oude geit’… [Tiberius] verwierf een reputatie in nog grovere ontsporingen die men nauwelijks durft te vertellen, laat staan geloven. Zo trainde hij bijvoorbeeld kleine jongens (die hij ‘hapjes’ noemde) om tussen zijn dijen te kruipen als hij ging zwemmen om hem te prikkelen met hun likjes en beetjes, en ongespeende babies hield hij aan zijn geslachtsdeel als was het de borst, verkikkerd als hij door zijn aard en leeftijd was op deze vorm van bevrediging” (Suetonius, Leven van de Keizers, ‘Tiberius’ 43-44).
Het aanbieden van kinderen ter seksueel vermaak van mannen van aanzien is een praktijk die meespeelt op de achtergrond van het verhaal over de kinderen die men bij Jezus brengt. Een praktijk die uiteraard streng veroordeeld wordt. Marcus vertelt het als volgt: “De mensen probeerden kinderen (paidía) bij hem te brengen om ze door hem te laten aanraken, maar de leerlingen berispten hen. Toen Jezus dat zag, wond hij zich erover op en zei tegen hen; ‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is
zoals zij. Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.’ Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen” (Marcus 10,13-16).
Niet onmiddellijk duidelijk in dit verhaal is de houding van de leerlingen die willen verhinderen dat mensen kinderen (niet: hun kinderen) bij hem brengen. Het woord paidía kan ‘kinderen’ betekenen, maar ook ‘slaven’. Het Griekse woord voor ‘aanraken’ (hapsêtai), zeggen sommige exegeten, heeft seksuele connotaties. Denken de leerlingen wellicht aan de Romeinse lusthofverhalen en grijpen ze daarom in? Verdenken ze deze paidía ervan dat het hoertjes en schandknapen zijn? Het verhaal kan een kritiek zijn op de Grieks-Romeinse praktijk van dit schandelijke eerbetoon. Sommige exegeten volgen deze weg. In elk geval wordt de situatie door Jezus op zijn kop gezet. Hij ziet in het kind het kind. Volledig onbevangen neemt hij hen in zijn armen en zegent hen. Zijn uitspraak: “Het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij”, benadrukt hun onschuld. Mochten de mensen de door de leerlingen vermoede bijbedoelingen hebben, Jezus keert dit vermoeden van ‘schuld’ om in onschuld.
Er is nog een tweede passage die door exegeten met pederastie in verband wordt gebracht (als parallel in de synoptische evangeliën zijn het er meer, maar die laat ik even buiten beschouwing). Verdedigt de eerste tekst de onschuld van de kinderen, de tweede veroordeelt de schuld van de volwassenen. In het evangelie van Mattheüs veroordeelt Jezus het gedrag van mensen die kinderen van hun eer beroven en verachten: “Op dat moment kwamen de leerlingen Jezus vragen:
‘Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk van de hemelen?’ Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden neer en zei: ‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemelen zeker niet binnengaan. Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemelen. En wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op. Wie een van deze kleintjes (mikroon) die in mij geloven van de goede weg afbrengt (skandalísêi), die kan maar beter met een molensteen om zijn nek in zee geworpen worden en in de diepte verdrinken… Waak ervoor om ook maar een van deze kleintjes te verachten’” (Mattheüs 18,1-6 en 10).
Uit het woord skandalísêi blijkt dat het hier over misbruik gaat of pederastie. Schandaliseren betekent dat men een kind van zijn eer berooft. De straf is van de zwaarste soort. De dood door verdrinking. Niet helemaal overigens, want dat zou op zijn beurt weer onchristelijk zijn – Jezus maakt hier eerder een soort vergelijking: een kind misbruiken staat gelijk aan de dood.
De boodschap is duidelijk. Kinderen zijn heilig. Om dit te onderstrepen voegt Jezus eraan toe: “… hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse vader” (Mattheüs 18,10). De boodschap naar de daders is eveneens duidelijk. Geen genade. Althans niet in dit ondermaanse. De Jezus van Mattheüs spreekt hier harde taal. In hetzelfde verband stelt hij: “Als je hand of je voet je op de verkeerde weg zet, hak hem dan af en werp hem weg… Brengt je oog je op de verkeerde weg, ruk het dan uit…” (Mattheüs 18,8-9). De onschuld van kinderen mag nooit in gevaar worden gebracht.
De christelijke cultuur is een cultuur van vergeving. Dat wil zij althans graag zijn. Wij zullen daders van seksueel misbruik niet zo gauw met een molensteen om hun hals in zee werpen. Maar aan wie komt de vergeving toe? Onze cultuur was tot voor kort een christelijke cultuur waarin seksueel misbruik van minderjarigen voor alles als zonde gekwalificeerd werd. Een doodzonde, als we het evangelie goed lezen. Thans is misbruik vooral een misdaad die geregeld wordt in het Wetboek van Strafrecht. Daders van seksueel misbruik lever je over aan het Openbaar Ministerie. Dat is oceaan genoeg om in te verdrinken. Maar niet verzwijg je hun daden, niet absolveer je hen of verplaats je hen buiten het bisdom of de provincie. Want dan leg je die molensteen anderen om de hals. Hoe vergevingsgezind we ook willen zijn, het evangelie biedt hier geen ruimte.
Patrick Chatelion Counet
p.s. Het artikel stond in:
KNR-bulletin, julinummer 2010.
KNR-bulletin, julinummer 2010.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten